V. hy op een takje van de Haagdoorn af beeldt,
XLIIL* hoewel zy , volgens anderen , op de Wilgen
Hoofd-- en Eiken leeft: maar het fchynt dat men die,
stuk. ^ygijjg (joor haare hoog Karmyn- roode of
utalend. paar('cjia^tjge jQeur van dg gewoone verfchilt,
voor een andere Soort moet houden, en dee-
ze aaft op de Eiken, zo Roesel aanmerkt, de
roode op de Haagdoorn; doch hier te Lande
niet dan op de Wilgen. Hy noemt het Masker
van het Purpere Weeskind, de wit graauw
en bruin gevlakte , met Vleefchkleurige puntjes
en Wratten verfierde Rups (*).
Paneie. Dit Purpere of Karmynroode Weeskind is,
in ’t graauw of bruine der boven-Vlerken, veel
fierlyker gekeperd o f uitgemonfterd met witte
bandeerzelen, en bovendien verfchilt ook de
Tekening van het zwart* op de onderfte W ieken,
zeer kenbaar, ’t Verwondert my , derhalve,
dat Doktor S c o po l i haar tot dezelfde
Soort heeft t’huis gebragt, als het Roode,
dat men thans ook in Sweeden gevonden heeft,
* sttiix op de ronde ruige Wilg * Reaumur hadt de
Cafna Rups, wegens haare Kleuren en derzelver ver-
deelingên, gelykende naar die van zeker Boom-
I lichtn fchurft , genoemd la Chenille Licbenée van de
Eiken. Deeze maakt, zegt h y , van de Bladen,
die zy te famen trekt, een foort van Bol,
om het bekleedzel te zyn van haar Tonnetje.
Zy
(*) Zie Infthf. Bel. XV, Theill, Tab, XIX,
D E N A G T -K A P E L L E N. Ó 27
Zy heeft een foort van Gang, die aan deRup- v
fen met zeftien Pooten niet zeer eigen is, ge- Afdeel,
lykende naar den gang der Landmeeter- o f j J ^ 1;
Spanrupfen. Op de Rug heeft zy als een foort stuk.
van Haanekam, op ieder Ring. Zy verander- wenend,
de in Mey reeds tot een Pop, en de Kapellen
kwamen in de Zomer uit (*},
Het Spinfel en de Verandering van ’t Roode
Weeskind, fchynen niet zeer veel van het gemelde
te verfchillen: en de Pop Van ’t zelve
is ook wonder fchoon blaauw, als met den
waafem van blaauwe Pruimen bedekt.
(87) Nagt-Kapel met ongepluimde Sprieten, LXXXV1I
die een Zuiger heeft, en de Rug gekamd; de Prmuba. *
lovenjle Wieken graauw, de onder jlen geel, wSkind.
met een zwarten Band onder aan den rand.
Deeze Kapel is aan alle Nederduitlche bc-
fchryvers der Infekten bekend geweeft. Goedhart
hadt deeze Soort de NaguUil getyteld»
óm dat de Rups by dag in den Grond kruipt
en des nagts gaat aazen: het welk, inderdaad,
zeer gepaft zou zyn, iDdien ’er van dién aart
niet meer Rupfen waren. Mooglyk heeft
L in-
C*) REA UM, Mem. Tom. I. Part. 2, p, 189.
( il) Phdxnit liochta fpirilinguis criftata, Alis inemnbenti-
bus grifeis, inferioribus lutcis ;Faici3. atra fubmarginali. Faun.
Snee. 870. Ed. II. 1167. mek. Zur. T.49. Goed. h f : 1. t . 14.
Al b . lnf. T. 72. f. c . D. L ist. Geed. f. 4 1 .FKISCH. Inf. X. T,
15. f. 4. R a j . ln f 037. n. , 8. Blan k, lnf. T. VI. Fig. D F.
E ™ . l n f . I. T. 41. e « , & T. «4. f. 8, 9. WlLK. k f .
T. I. a I. *
I» Deel. xi. stuk, R r 2
SESI
K i l
m
. # 1