V.
A fdeel, XLIII.
Hoofd*
STUK.
t Bladz.
31.
COII.
Prajinan4,
Groen*
geel*.
696 B e s c h r y v i n g v a n
B L A D R O L L E R S .
Hoe dat het de eigenfchap 7s van fommige
Rupfen, de Bladen, waar in zy willen huis*
vellen, te plooijen, te vouwen of op te rollen;
*c zy om zig een Woonplaats, of tevens een
Celletje of Hokje tot de Verandering, te vervaardigen,
heb ik reeds gemeld f . Deeze Rupfen,
nu, noemt men Bladrollers, en de Kapelletjes
van de meeden zyn aan de Stompheid
der Wieken, die haar tot deeze Bende be*
trekt, genoegzaam kenbaar, als uit onze Afbeeldingen
Fig. 13, 14, op Plaat XCII, blyk*
baar is. Zy zyn,. in ’t algemeen zeer, klein.
(202.) Bladrollertje, dat de bovenfie Wieken groeit
heeft, met twee fchuinfe geeleStreepen: kan
den agterrand, de Pooten en Sp rie tenOranjekleur.
Dit is een van de grootften én aanzienlyk-
ften van de gemelde Kapelletjes, komende,zo
t fchynt, meest overeen met dat Bladrollertje,
waar van RoESELinzyn vierde Deel, op
Plaat X X II, de Afbeelding geeft, als voortkomende
van een zeer fraaije Rups der Beuken.
Zy
(aOi) PhaUlt* Tertrix , AÜs fuperioribus viridibus, Strigls
duabus obliquis flaWs: Margine poftico , Amennis Fedibus.
que falvis. Pet. GaK. T. 7. f. 11. De Geer. Inf 1 t s f.
1. Al b . In f T. Ji. Wilk . Pap. 6. T. j. a 13. Reaum. inf.
I.T* 3p. f, 13, 14. Fam, Succ, Ed. II, 1306,
d e N a g t • K a H t t e tï. 69?
Zy is het, die zodanigeSchuitswyze Tpnnetjes, , ^r-
van geele Zyde, maakt, als wy ’er een in Fig- XLIIL*
7, op Plaat LXX XV., vertoond hebben, Aan-Hooro-
* 7 * ' # STUK
merkelyk is ’t, dat de Kleur v.an het Kapelletje
niet alleen, maar ook die van het Popje, nagenoeg
overeenkomt met die van de Rups,
welke, behalve de witte Stippen en geelagtige .
Streepen, van agteren ook eenig rood of Oranje
heeft. Zy aast op de Beuken, Eiken en
Elzeboomen.
(203) 'Bladrollertje, dat .de Wieken Ruitagtig cour.
heeft, de bovenften ongevlakt groen. Grot”?
PL.XCII.
Dit, waar van w y de Afbeelding in F ig . 13 , Fig. 13.
geeven, is gemeener en vry breed, doch naar
de breedte kort, en heeft de Wieken van agteren
zeer Homp. Het Rupsje, dat kaal en groen
is met zwarte Stippen, heeft den Kop en de
Staart bleek geel, onthoudende zig ■ op de
Eiken, of ook op de ruige Wilgen, volgens
de Waarnceming van R o e s e l . Het zyne
evenwel is wit gerand, gelyk het onze, en dus
wordt daar van thans een byzondere Soort gemaakt
(f).
(204) Blad*
(203J PhnUxA Tortnx, Alis r h om b e iS , fu p e r io r ib u s viridibus
immaculatis. Faun, Snee. 895. Ed. II. 1307. R o E S . Inf.
I. Phal. 4. T. 3. PR1SCH. Inf. III. T. 8. WILK. Pap. 4. T. 1.
a 5. Reaum. Inf II. T. 18. f. 6 , 7.
(4) Phalzna Tortrix CbUrnna &c. F/um. Suec. Ed, II. p.
343. N. 1308.
I. Deel. x i . stuk, X^C 5