V.
Afdeel.
XL
HOOFDSTUK.
FL.
exxxvt.
j%- * , 9 la»
Kapellen, welke van zeer gemeene doch fraaiie
Rupfen komen, maaken van haare Eycjes dikke
Bondekjes, en plaatzen die op zulk een
wyze tegen een Blad, dat men in den eerken
opflag zig verbeelde een ruige Rups te zien ,
die in elkander is gekrompen , roodagcig of
Koffykleur van Haair, dat, even als op een
Hoed of Kakoor , altemaal over ééne zyde
legt, en zig als Fluweel vertoont, befebutten-
de dus de Eytjes voor den Regen, en moog-
lyk ook voor de verilinding door Vogeltjes,
enz. Men vindt ’er evenwel, die haare Eyt"
jes maar gedeekelyk met Haair bedekken , zo
dat men dezelven , daar onder, zeer wel kan
zien.
Geen grooter bewys van deeze bekwaamheid
der Kapellen, zal men ligt aantreffen, dan in
de Afbeelding van dat zonderliDg raare Eyet;-
nek, het welke aan den Heer R e a u m ü r ,
om een takje Haagedoorn als ’c ware geflin-
gerd, uit Neder-Poitou was toegezonden,(Zi,e
Fig. H. PI. L X X X V I) . Hy vondt de Eytjes,
daar in, ook tegen het Takje aan gelymd met
een faort van Gom, gelyk die der Ring - Rupfen
, en zo verholen zittende, dat zy Diet dan
door wegneemiDg van een gedeelte der Wolligheid,
als in Fig. 9 > zigtbaar waren. Deeze
Haaiirtjes lagen niet neer , maar konden overend
en maakten het Eijernek ruig, als een Vof*
fen-kaart of Sabel, Muifvaal van kleur. Hoe
de Eytjes zig door vergrootiDg met het Mi.
kroskroskoop
vertoonden, is uit Fig. 10. blykbaar, V.
Men behoeft geen groote infpanmng van den
Geek, om te begrypen, van waar de Haairt- Hoofd-
jes komen, die de Eytjes aldus bedekken. Zo STÜii*
men de Kapellen voor, onder en na de Eyer-
leggiDg befchouwt, zal men wel haak overtuigd
worden, zegt Reaumür, dat zyde Wolligheid
van haar eigen L y f daar toe gebruiken , even
als de Vogelen haar Dons. Het is dan hier
flegts de vraag; door welke Werktuigen deeze
Infekten zig van Haair-ontbiooten, en hetzelve
dus in orde Ichikken kunnen, en deeze zwaa-
righeid, hoe gering in den eerken opkag ook
voorkomende, is zekerlyk vry groot. Die vly-
tige Waarneemer hadt, fchoon reeds weetende
dat de Wyfjes-Kapel, eer zy aan ’t leggen
gaat,een groote kraag of Paruik van Haair aan
*t Gat heeft, het welke, zo hy meende, buiten
twyfel daar toe dienen moek : niettegen.
ftaande zulks, zeg ik , hadt hy de grootke moeite
om agter dit Geheim te komen. Ploor hem
zelf fpreeken.
„ Verfcheide maaien heb ik in myn Kabi-Hoe zy de
j p ,, , - . , Eytjes met
,, net van deeze Kapellen gebragt , die aan de Haair dek-
„ Eyeriegging toe waren, en zy voleindden de-kcn'
?» zelve , ’c eikens , zonder dat ik kwam te
,, ontdekken, waar in haare behendigheid be-
,, kond : het Werk gefchiedde onder myn
,» Oogen, zonder dat ik de bewerkingen van
„ de Kapel kon zien: want het Haair zelf,
*, dat zy tot Werkkof gebruikte, diende om
1« X)ekl. XI. Stuk. (Jg