V.
A fd e e l .
XXXIX
Hoofd.
STUK,
Tonneties
vaö Zyde.
die gepoei-
jetd zyn.
ook groote Tonnetjes, die gemaakt zyn door
zeer kleine Rupfen. In Ibramigen is het Ton,
netje niet met Watten bekleed, en vertoont
zig, van buiten, als Parkement, tiet fchynt
dat de meeften, na hetfpinnen van de Zyde ,do
Tonnetjes beftryken met een Qomagtig Vogt,
’ t welke veel vaflheid geeft aan het Geweefzcl,
ja hetzelve als Lederagtig doet zyn. Dus maakt
*er de gebochelde Rups van den Peerebooro,
die als Kanevas zig vertoonen.
Onder de Tonnetjes der Rupfen vindt men,
welke van goede Zyde fchynen te zyn, en die,
wanneer menze aan Rukken fcheurt, een Wolkje
van Stof uïtgeeven, dat veel grooter is , dan
men wel zou denken, 't Is even of haar Zyde
met een Citroengeel Stof gepoeijerd ware, ge-
lykerwys eenParuik; te meer nog, dewyl men,
op veele plaatfen , klompjes ziet van dit Poeije
r , op één gepakt. Het fchynt, dat hetzelve
dient om de ylbeid van het Geweefzel toe te
* floppen , en dus het Tonnetje een bekwaame
fchuilplaats te geeven. Een der gemeenfie Rup.
fen van onze Vrugtboomeh, die men de Ring-
Rups noemt, en by deFranfche Tuinlieden dc
f U lAvrit Livrey-Rups t» van wegen de Hemelfchblaau-
w e , geelagtige en bruine Streepen, waar mede
zy getekend is; levert deeze Vertooning uit,
De oplettendheid van den Heer R k a u m u r
toont ons aan , dat deeze Rups, wanneer zy haar
Zyden Tonnetje voltooid heeft, van agteren
sec vogtige Sloffe uiewerpt, welke van Haar
met
d e P o i ï e n .
niet den Bek aan de Wanden geftreeken, en V,
dan, ópdroogende, waarfchynlyk zulk Poeijer x x x fx *
wordt. Het z e lfd e heeft meD in de Tonnetjes Hoofdvan
een Abeel-Rups waargenomen. STUlC
Een menigte Soorten van Rupfen zyn ’e r , Tonnetjes
die geen genoegzaamen voorraad hebben van e*
Zyde, om een digt Tonnetje te kunnen maa-^P1«^
ken » en wien ook de Sloffe van het gedagte
Poeijer ontbreekt, De Natuur heeft haar een
ander Middel aan de hand gegeeven, om de
ylheid w'eg te neemen en meer vaftheid te gce-
ven aan haare Tonnetjes. De zodanigen zyn
de Haairige of ruige Rupfen, van veelerley
Soort, die van haar eigen Haair gebruik maaken
tot famenftelling van dezelven. Men heeft daar
van hét voorbeeld in een zeer vernielende Rups
van dev wilde Kaftanje-Büomen. Veele ruige
Rupfen, evenwel, gelyk de Grootkop van de
Eiken , door R é a o m ü a de Ge-oorde of Rups
jnet Ooren genaamd f , laaten zulks naa ; heb-f c w *
bende mooglyk die vervulling niet van nooden. *
Eenigen plukken het Haair z ig , ten dien einde,
van het L y f ; doch de Beer-Rups van de
Ypen byt het af met haare Tanden. Anderen
gebruiken daar toe manieren , die fceer nar-
tig z yn ; rukkende, naamelyk, zig de Haairtiés
u it , door met bet L y f te wryven langs de binnen
Wanden van het Tonnetje; des hetzelve
daar door ook ruig wordt: want de Haairtjes
fteeken door de Maliën van het Geweefzel
heen. Eene Rups, die niet zeer bekend is
1, DMX. XI. Stuk. F 5 plant1