, 32 B e s c h r y v i h c v a n
V. ren een foort van Touwen of Koordjes, om
A fdeel. ^aar Werk te llevigen; daar nog meer Kond in
^ fd.1, doordraalt. De Plooijers, die het Blad alleen-
stuk. jyjj toevouwen, werken oogfchynlyk op de
eenvoudigde manier en zyn van de kleinden.
De Heer R e a umu r heeft waargenomen, dat
deeze nooit de Bladen rollen j zo dat die Kond;
haar onbekend moet zyn. Men vindt ’er ook,
die een duk uit een Blad fhyden, en hetzelve
ergens op dat Blad valt hechten, zo dat zy daar
ondereen Woonplaats hebben, die haar huisvell
als een Paviljoen: gelyk de Rups van ’t Fonteinkruid,
enz.
Verfcheide Rupfen zyn niet te vrede met een
enkel Blad te vouwen of op te rollen; zy hechten
veele Bladen aan elkander, en maaken daar
een Paket van; hoedanigen men op allerley Boo-
men, in ’t Winter- Saizoen , dikwils ziet, en
die daar worden uitgedaan onder den naam van
Rupfe-Nedcn. In deeze Wooning, die fterker
is dan men denken zou, braveeren de Rupfen,
wier Aart dit is , alle Ongemakken van het
Weer.
proctffiona. Ik moet hier nog fpreeken van een zonder-
riiren- lioge Eigenfchap, welke fommigen der Gezel-
lige Rupfen hebbeD, en die niet minder ver*
wonderlyk is. In het vertrekken van de eene
plaats naar de andere, hebben zy een Voorgange
r, op wiens Voetfpoor de Marfch gerigt
wordt en zodanig, dat ’er altoos eenige nevens
elkander gaan, het welk R e a umu r den
naam
naam van Proceffionarijjen, naar die Plegtige ' N V . '
Omgangen der Roomfchgezinden , welke m enx x x v T I.
. Proceffiën noemt, aan deeze Rupfen heeft doen Hoofd-
geeven. Hoe verwonderlyk de RangfchikkiDg STUK*
van die Infekten in dit geval is; als ook, hoe
gefchikt zy z ig , in rulle en in haar Ned zynde,
nevens elkander plaatzen, blykt uit zyne Afbeeldingen
(* ).
Twee voornaame Waarneemers, de Heeren Rnpfen die
B o n n e t en d e G e e r , waar van de eenv--gtlütwes*
te Geneve en de ander te Stokholm in Sweedenp u’
woont, hebben, voor eenigeJaaren, een zonderlinge
Eigenfchap, die nog geheel onbekend
was, ontdekt in fommige Rupfen; te weeten
dat z y , aangetad o f gekneepenwordende, zeker
Vogt uit het L y f fpuiten, het welk door
de Proeven bleek een fcherp Zuur te zyn. De
laatdgemelde Heer geeft een naauwkeurige be-
fchryving en afbeelding van het Lighaamsdeel,
dat uit een Spleetje onder aan den Kop, van
vooren , voortkomt, waarmede zy zulks doen;
zynde van de Rupfen van den Wilgeboom met
de Gevorkte Staart, ontleend. De Heer B onn
e t alle de Soorten van Rupfen, die door
hem by Geneve gevonden wareD, en welker
getal twee-en-zedig was , onderzoekende, be-
vondt dat juift de helft derzelven met dat Lighaamsdeel
voorzien ware; doch hy vondt het
geen.
Mem. pottr l'Hifi. des Inf. TO My TI. i. Part. PL.
X, XI, XII.
J. Deel. XI. Stuk. C