V. De laatftgemelde Autheur i s , buiten twyfèl,
XLJBL' te voorbaarig 8ewee^ met onbcfchroomdclyfe
H oofd, vaft te Rellen ; dat alle Kapellen , die maar vier
stuk. Pooten gebruiken om te loopen , van Gedoorn-
de Rupfen voortkomen (*).. Wy hebben reeds
t »k*2 273» gezien f , hoe’ er een geheele Bende van Gras-
pe Rups. Kapellen is , welke de voorfte Pooten kort,
zonder Klauwtjes en dus maar als Handen
hebben , om iets aan te vatten; wier Rupfen
kaal en ongedoornd zyn. Tot deeze Bende zou
de Nimweegfche Kapel moeten t’ huis gebragt
worden, en , volgens de Waarneéming van ge-
dagten Sweed, heeft de Rups wel eenige Knobbeltjes
, doch men kanze niet Gedoomd noemen
; hoewel de Pop zig aan de Bladen ophangt
, met de Staart om hoog , even als die
der Aurelia’s of Gouden Vlinders, het Paauw-
Qog, en ook die van veele Gras-Kapellen,
pe Bop. De Kleur van de Rups is licht graauw, met
de Voorpooten en Kop bruinagtig, de Agter-
pooten groen. Zy hadt zig reeds, tot de Verandering,
aan een Blad opgehaDgen , het welk
zig aan de kanten omkromde, tot befchutting,
zo het fcheen , van de Pop, die zo week en Ge-»
leyag»
(*) Infiiï.Belufi. ITT. TH E i Li., pag. 104. Alwaar Rok-
s e l zegt. Gelykerwys, nu , dergelyke Kapellen in haare
Rupfen geftalte, met Doornagtige Jsorftéls , of Stekels met
fpitfe Zytakken , bezet zyn; zo móeten ook de genen, die
ik nu gaa befchryven [te weeten deeze Nimweegfche, het
bruin en geels Zandoog , enz,] [van. zulke Doorn-Rupfen
voortkomen. *
levaetig is van zelfftaridigheid , dat het af- V.
drukzcl daar in blyft liaan van de Adertjes, van
h e t Blad, waar zy tegen aan hangt, en, lang bl y. H oofd.
vende leggen, komt ’er niet dan een gebrekke- N*™*zfcht
lyke of zelfs in ’t geheel geene Kapel uit voort, '| | | |
De Kleur van de Pop is bleek bruin met zwarte
Knobbeltjes, en de Kapel kwam deD agttien-
den Dag te voorfchyn.
Het is de grootfte der Europifche Dag • Kapellen,
die tot nog toe bekend zyn , als beflaan-
de omtrent vier Duim ib breedte en anderhalf
Duim in langce. Van boven is de Grondkleur
graauw, met een Band van witte Vlakken en
een zwarten zoom , opgelierd met half-Maant-
jes, waar van de buitenften blaauwagtig, de
binneiiften Oranjekleurig zyn. De Grondkleur
van onderen is meeft Oranje, met witte Vlakken
, doch blaauw en zwart gezoomd, en, zo
wel ais van boven , met blaauwagtige Adertjes
doorreegen: doch naar het L y f toe bleek blaauw.
Deeze mengeling zet de Kapel een ongemeene
deftigheid en fieraad by : maar men vindtzeniet
allen even fchoon. D ie , welke in Fig. 25 en
26, op de twaalfde Tafel in ’t Vierde Deel van
S e r a is afgebeeld, fchynt my in tekening mer-
kelyk te verfchil'en.
& Ik weet niet, waar ik beter, dan alhier, zalKonmgmne
plaats geeven aan de befchryving van die od. pl. *
gemeen fierlyke Chineefche, welke my tot h e t^ x x ’x*
maaken van de Afbeelding PL. L X X X 1X . Fig.
4 , geleend is door den Heer Ah t h o h x van
ï . De e l . xi. Stuk, V $