V. De Meelagtige Stofjes , die aan de Vingers
A g J * kleeven , wanneer men de Kapellen gevat heeft,
Hoofd- ja die zy veelal door de fchuuring en wryving
stuk. je r Wieken tegen elkanderen of tegen iets anders
kwyt raaken, met het Mikroskoop onderzoekende
, heeft men ontdekt de oirzaak te zyn
van die Kleuren; zo wel van de beftendige als
van de veranderende in de Weerfchyn-Kapellen.
VeeleAutheuren hebben ’er deD naam van Pluimp-
jes aan gegeven, om dat zy zig als met een deeltje
vertoonen, doch R e a um o r noemtze Schub-
-j- Ecailks heties f . Geen van beide die Benaamingep is
volkomen eigen, en mooglyk zou die van Pluisjes
meer met de algemeene Vercooning over.
eenkomftig zyn.
gelykt naar j n de Klaffe der Infekten heeft L in n je u s ,
uit aanmerkinge van deeze Pluisjes aan die tot
deezen Rang behooren , derhalve, ook in ’e
L atyn den naam gegeven van Lepidoptera, dat is
Schubvleugelige ; doch om de gemelde redenen
, en niet tot het uiterde willende overgaan
, van ze Stofvleugelige te noemen ; dewyl
het eigentlyk geen Stof is, dat de Wieken der
Kapellen bedekt: gebruik ik de benaaming van
D o n s v l e u g e l i g e Infekten , voor die van
deezen Rang f ; dewyl zy de Wieken met Meels
t u k , agtige Schubbetjes gedekt hebben, die zig, op ’t
feladz, i i j . , _ f'.
Oog, als Dons vertoonen. Door Dons, weet
men , worden de Kleine Pluimpjes van Zwaanen
en ander Pluimgediert verdaan ; naar welken
deeze Pluisjes , met het bloote Oog of door
pieq
niet zeer fterke Vergrooting befchouwd zyn de, V,
wel wat, en immers meer dan naar Schubben Afdeel. ~ Alj*
o f naar Stof gelyken. Hoofd-
Het gaat., hier mede, als met de meefte STUK-
Werken der Natuur; zodanig, dat menze nieteigendyk’
ligt tot eene byzonder uitdrukking kan bepaa-
len. Welk een oneindige verfcheidenheid vindt pies
men niet in de Vifichen : hoe groot egp ver-
fchil, (om by de Infekten te bly ven,) in die
Werktuigen, welke in ’t algemeen den naam
van Sprieten voeren ? Daar is , in de gedaante
van deeze Pluisjes, een zo aanmerkeiyk ver-
fchil, dat R e a u m u r z e lf, dieze akemaal
Schubbetjes noemt, bekennen moed, dat men
aan eenigen beter den naam zou gèeven van
Haairtjes, ten minde aan die, welke lang,
dun en tevens frnal zynde, het end niet plat,
maar in twee of drie Haairtjes uitloopende , en
als gefpleeten hebben; waar van hy, onder anderen
, eenigen in Plaat vertoont (*). E n , dewyl
de allerbreedden zelf een klein Steeltje
hebben, dat aan de Schubben der Viflchen of
van andere Dieren , in ’t algemeen, ontbreekt,
zo fchynt de benaaming van Pluimpjes, hoe
Schubagtig fommigen , voor ’t overige, zig
vertoonen, eigener dan die van Schubbetjes te
zyn; waar in ik de gedagten van den Heer d e
G e e r
(*) Mem. des In/, T om. X. k Part. P l , VII. Fig. 33,
34, 3J.
ï. De e l . XI. Stuk. H 5