V.
A fd e e l .
XLL
Hoof D-
STOK.
Gras Ka-
jpelUfr*
zyn E i.in een menigte daar van,getuigt waargenomen
De Huppe-
laar.
te hebben. De Rupfen zyn onge.
doornd, mèeftendeels kaal * en over dag niet
gemakkelyk te vinden,’t zy om dat die zo laag
zitten en van Kleur naar het Kruid gelyken: 5c
zy om dat deze!ven by avond of by nagc gaan
eeten. De lange ronde Aardwormen hebben zy
tot Vyanden , waar van veelen deezer Rupfen ,
of derzelver Popjes, als zy die op dèn Grond
aantreffen, uitgezoogen worden, en dit zal de
reden zyn, dat menze op vogtige Landen zo
veel niet vindt, als op de Heijen , alwaar de
Rupfen ook, tot overwintering , bekwaamer
fchuilplaats hebben. Wat de Kapellen zelf aanbelangt,
die kunnen meedendeeis onderfchéiden
worden, Mannetje of Wyfjetezyn , door dé een
of andere verfchillendheid van Vlakken of Kleuren;
gelyk in de groo.e Zandoóg, Atlas, de
geele Argus en het zogenaamde zwarte Argusje,
vervolgens onder de Nimf-Kapellen te befchry-
ven, blykbaar is. Eeriige van deeze Soorten
zyn zelfs kenbaar aan de Eijeren; alzo die van
’t Koe-Vinkje overeenkomen met de Eijeren
van alle de Arguffen en het Hooybeedje ;
zynde naamlyk rond,,doch groen van Kleur;
die van den Atlas wat langrond , dik Melkwit
en een weinig, maar die van ’t groote en kleine
Zandoogje fterk geribd , van boven fmaller
dan van onderen en geel met bruine Vlakken.
De Heer G e o f f r o y heeft, omflreeks Pa-
rys, eene dergelyke Kapel waargenomen, die
eeo
een weinig groot er i s , en wegens de huppe- V ..
.lende Sprongen., welke zy al vliegende in'de A g ] ® 1*
' Lugt maakt, van hem genoemd wordt la Bat- Hooró-
ja n t e . Deeze, heeft de Wieken geheel bruin
. van boven , als ook van onderen; doch de'helftpJ es„\
der ageerde Wieken is bleeker of witagtig, aan
’L end bepaald door drie evenwydige bruine
Streepen. Van onderen zyn ,• op redér Wiek ,
vyf Oogjes, bedaande uit een wit Appelrjé,
dat in zwart gevat is en omringd met een geeie
Kring, die wederom in een bruine is beflooteh.
De Oogjes der Voorde Wieken, hoewel ook
y y f in g.'tal,hebben dat witte Stipje in ’ t midden
niet , en daan op een r y , zo dat zy een
Randje maaken ; zynde de twee agtérdén de
grootde. Deeze Kapel, zegt hy, vindt men aldaar
in de Boffchen.
‘ ( 36) Daraus- Kapel, die de Wieken ongekar. t x x x v j.
' teld en vaal"geel h e e f t , de voorfien van H^/beeftje.
onderen met één O o g je , de agterjien met
een voitten Band.
Aangaande dit Kapelletje heeft eenfge verwarring
plaats. Indien hét dat van R o e s e e ,
was, het welk door onzen Autheur aangehaald
wordt, zo zou het ods Hooybeedje niet kun.
a • l nen
(s 6) Papil’* Danaus Alis integemmis futvis, fubms pii-
moribuè Ocello nnico , pofticis Eafcia alba. Syfi. Nat X .
Titytus. Faun. Suee, 739. PET. Muf. 34. n 311. Ml.*»
Eur. T. 154. R A J . In f I2J. n. 19. RO E S . l i f . JIJ»
T 34- f- .7 , ï .
1 . DEEL. XI. STUK. S £