V.
A fd e e i .
XLll.
H oofdstuk.
Gehakkelde.
404 B e s c h r y v i n g v a h
„ De zes Hoornagtige Pooten, van deetfe
, , Rups, zyn helder bruin; de agt middelde
,, en de twee agterde Vleezige, zyn groen,
„ en bezet met een halven cirkel van brui-
,, ne Haakjes , door middel van welken zy
,, zig zeer valt tegen de Bladen en Takken aan
, , houdt. De Lugtfb'ppen, of openigen der
,, Ademhaaling, zyn van een fchoone Oranje-
,, kleur. G o e d a a r t heeft geen Oogen aan
den Kop van deeze Rups kunnen ontdekken;
„ indien hy ze met een Vergrootglas onder-
„ zogt hadt, zou hy gezien hebben, dat zy
,, verfcheide Oogen heeft aan ieder zyde van
„ den Kop. Ook heb ik waargenomen , dat
„ zy veel kragt heeft, kunnende met denzel-
,, ven een aanmerkelyke zwaarte opbeuren ” ,
Tot de Verandering kruipt deeze Rups, ge-
lyk de anderen, in den Grond, en maakt een
lomp Tonnetje van Aarde en een weinig Zyde;
waar in zy in een Pop verandert, die in ’t eer ft
groen is en vervolgens bruin wordt. De Fleer
FA D mi r a a l heeft, in ’t jaar 1726, te Ver-
failles, en naderhand ook alhier,waargenomen,
dat deeze Rupfen zig gingen verbergen in ’c
laatfl; van September of in Oktober, en uit het
Popje te voorfchyu kwamen in April, of fom-
tyds niet eer dan in Juny, vaD ’t volgende
Jaar (*). S e f p befchryft ook de Verandering
en
( *) Zie zyne X. Plaat en detzelver Verklsaring: Wordende
aldaar de trapswyze toeneeming van deeze Rups naauw-
keurig afgebeeld.
en Huishouding van deeze Kapel, zeer omftan-
djff ; gel y Is men die insgelyks by R o e s e l
vindt: zo dat ik daar van niet meer zal fpree.
ken: merkende alleen nog aan, dat deeze Kapel
een zeer klein Zuigertje heefc, onder aan den
Kop, zyn de niet boven een zesde Duims lang,
volgens den Heer de G e er ( )•
V.
Afdeel; XLll.
Hoofdstuk.
CehakMiU.
(3 ) Pylftaart-Kapel , die de Wieken gebak- ^
leid heeft, de voorften graauw geban-v^n-tyU
deerd, de agterfien bruin rood.
Het heeft L 1 n n &v s behaagd, de Kenmerken
dus op te geeven van de Linden-Pyldaart;
doch ik zou dezelve liever noemen : met de
voorde Vleugelen Afchgraauw en groen gevlakt;
de agterfien Oranje of Vuurkleurig : omtrent
gelyk G k o f f k o y doet ( f ) . Ook is zulks
met de Afbeeldingen van R o e s e l , en met my-
ne Kapellen , meer overeenkomflig. Evenwel
moet ik bekennen , dat de Kleur, zo wel in deeze
als in de voorgaande Soort , een merkeiyk
verfchil onderhevig zy. De Kapel is fomtyds
ros op de voor-Wieken , dat de Wyfjes zyn.
Dok-
Mem. fur Us Inf. IV. Mem p. 154"
(3) Sphinx Alis angulatis, fuperioribus grifeo fasciaris, p®s-
ticis tcftaceis, Mer. Eur. a. T. 24- W i l e ., pap IO* ^
5 . 4. ALB. Inf. T. IO. FRISCH. In f VII. T. 2. B.OES. Inf.
L Noft. Thai. 1. T. 2.
(t) Sphinx dinguis, Alii laceiis, fuperioribus cinereo-vires-
centibus, Fascia obscuriore transverfa insquali, inferioribus
fusco-Aurantiis. Hiß. des Inf. env. Paris. TOM. 11. p. S«.
1, De l l . XI. stuk. C c 3