V. anderen een weinig platagtig of ingedrukü s
dat fommigen noemen Knolrond (*). Van deeze
Hoofd’ laafte gedaante wyft Letter c een Voorbeeld aan,
stok. j^jen vjncjc ’e r , van deeze foorc, die zeer plat
zyn byna als een Hollandfche Kaas, gelyk Letter
fl, b vertoont,'en van de anderen die zeer langwerpig
en byna Rolrond of Cylindrifch zyn,
vertoonende zig byna als Tonnetjes gelyk d,
dat een fterk vergroot Eitje is van de groote Aurelia
of Gouden Vlinder. Eenigen zyn van onderen
plat , van boven rond; eenigen loopen
fpits als een Suikerbrood, of ftomp , als een
geknotte Kegel. De Oppervlakte is , in fommigen,
effen en glad, in anderen fterk gegroefd;
zo dat zy zig als een foort van Knoopen ver*
toonen. Dit is de figuur van de Eytjes der
Kapellen vaneenige Rupfen, die op de Eiken en
de Kool leeven, als ook van die fcbooneRups,
welke haar Voedzel vindt op het Wolfsmelk
met Cyprelfe - Bladen t maar die der Rups web
(*) Men weet de Gefchillen, die ’er zyn geweeft over de
figuur van den Aardkloot, wiens langfte Middellyn eenigen
door de Fooien rekenden te gaan; anderen door den Evenaar,
kmiflmgs op den As. Hier uit zonden die verfchillende fi-
gunren gebooren worden, die men in ’t ;Franich Spberoide allengé
en Spberoide aplati noemt, in ’t Neeiduitich Ey* of
Knolrond ; welke laatfte gedaante, met de Rekeningen van
Newt o n overeenkomftig , de Aardkloot kan gefield
worden te hebben; doch indien de figuur van deeze Eytj'os
niet meer van Klootrond verichilde, dan die de» Aardkloot*',
zou het zekerlyk in deeze kleine Lighaampjes niet waar te
neemen zyn.
ke de fchooofie van de Kool gebeten wordt, V.
en een kleine groene van die zelfde Plant,
hebben een nog veel zonderlinger en aartiger Hoofd-
figuur- Het zyn als kleine agtzydige Piera- STÜK»
mieden ,waar van de Voet aan het Blad is vaft-
gelymd. Ieder Paneel is door een ingroeving
van de anderen afgefcheiden, en heeft nog een
qntelbaaremenigte van dwarfe Groefjes, die zig
byna als de trappen van de groote Pieramied
van Egypte vei toonen, Deeze zyn by e, ƒ
afgebeeld. Men vindt ’er anderen die naar Tulbanden
gelyken, of naar Ketels en Potten 9
zonder Pooten en Dekzel, of naar Vingerhoeden
en wat dies rneer i s ; komende van de-
zelven byna oneindige verfcheidenheden voor.
De Kleur van deeze Eytjes , wanneer zy Kleur der
nieuwlings gelegd zyn , is witagtig, of geelagtig Eytjes’
wit; men heeft ’er die glinfterend wit zyn, ais
Paarlemoer , en eenigen vaD verfcheide andere
Kleuren. Daar zyn geheel bruine, groene,
blaauwe en Roozekleurige Eytjes. Men
vindt ’er van eene enkele en anderen die ge,
vlakt zyn of van gemengelde Kleur. Sommi.
gen behouden die Kleuren , nagenoeg , van dat
zy gelegd zyn tot aan het uitkomen toe; doch
jn anderen gefchiedt een groote verandering
van Kleur; gelyk dit aan iedereen bekend is en
blykbaar in de Eytjes der Zydewormen, die
vry fchielyk van bleekgeel blaauwagtig paarfch
worden. In eenigeo gebeurt die verandering
I. deel. XI Stuk. T j