138 B e s c h r y v i n g v a n
V. van Kleur veel laater. Zy wordt eenïglyÈ;
^ X L ^ ' ^oor doörfchynendheid van ^et Eycrdopje
Hoofd- veroorzaakt, en heeft derhalve geen plaats in
stuk. Eytjes die dikker zyn van Dop , wier zelfftan-
dighcïd, in de allerhardften zelfs, niets over
eenkomftigs heeft metEyerfchaalen, rnaar veeleer
, volgens M a l p i g h i u s , Hoornagtig ge-
noemd mag worden ; alzo zy zig, met een
Schaartje, fnydeD laat.
Ieder Eytjs bevat niet meer dan ééne Rups*
en de Kapellen leggen dezelven op Planten o f
op Boomen, vvier Bladen een bekwaam Voed»
zei aan de jong gebooren Rupsjes kunnen ver-
fchaffen. Allerley Soorten van Kapellen komen
den Honig likken op de Bloemen van meni-
gerley verfchillende Plantgewalïen ; maar tot de
Eyerlegging begeeven zy zig op die,, welke
haar in de Staat van Rups gevoed heeft. Tot een
voorbeeld kunnen die van de Kool en van de
Brandenetelen verftrekken. Men bevindt evenwel
dat deeze Regel zyne uitzonderingen beeft $
en dan moeten de jonge Rupsjes of haar Voed»
zei elders gaan zoeken of door gebrek van t’ zelve
vergaan. Men kan zi g, zeer gemakkelyk ,
door een Proefneeming dien aangaande verzekeren.
Eyer-Mefta. Eenige, inzonderheid der Dagkapellen , ver-
fpreiden haare E ytje s, hier en daar, op het Loof
der Planten of Boomen, maar anderen voegen
dte, zo veel doenlyk is , plekswyze by elkander.
Van alle , zo wel Dag-als Nagtkapellen
zyn
jsyn de Eytjes als met een Soort van Lymaan*
gehecht. Een byzonder aartige fchikkiDg en
famenvoeging heeft plaats in de Eyer-Neften
der zogenaamde Ring-Rupfen, welke aan iedereen
,die een Tuin of Buitenplaats heeft, t’ over
bekend zyn. Men vindt deeze,die naar platte
Ringetjes of Brafeletten gelyken, zeer dikwils,
onder ’t fnoeijen , aan de jonge Takjes der
Appel-, Peer- , Pruimen en andere Boomen.
Ieder Ringetje bellaar uit twee of drie honderd
en meer Eytjes , volgens de Waarneemingen
van R e admur , die aanmerkt, dat ’er een
verbaazende veelheid van Lym noodig zy tot
het maaken van zulk een Ringetje, welks fa-
pienftelling een byzonder Vernuft onderftelt iq
deeze Kapellen.
Hoe weinig dit laatfte ook plaats hebbe in
deeze Infekten , wier vlugheid veelal onbekwaam
fchynt tot zaaken, waar in behendigheid
wordt vereifcht; vindt men ’er doch, die
eeoe zorgvuldigheid gebruiken tot bewaaring
van haare Eytjes, welke een oplettend befchou-j
wer doet verwonderd Haan. Sommige Eyer-
Nellen zyn niet alleen in ’c geheel met Haair
als toegedekt, of in zekere Wolligheid begraven
, maar ieder Kytje legt afzonderlyk in een
holletje van Dons.; zo dat zy naauwlyks te
vinden zyn, hoewel men de Nellen gemakkelyk
aan de Kleur ontdekt. Een groot getal van
Nagtkapellen heeft deeze bekwaamheid en ei-
genfchappen. De ruige, witte, Baflerd Satyn-
I. De e l . XI. Stuk Ka-
V.
Afdeej..
XL.
Hoofd,
stuk.