V.
Afdeel.
XLIII.
HOOFDSTUK.
IV. JPabhiit*
Xaaple.
'Pi*. SCI.
% • 3*
zal, datzy, zowel als de andere Aclasfen of
Spiegel draagers, de Wieken overend kunnen
zetten, gelykerwys de Dag • Kapellen.
(4) Nagt-Kapel met gepluimde Sprieten , dit
geen Zuiger beeft en gtel is, met de Wie.
ken uitgebreid, Zeifenswyze , •wederzyds
van de zelfde Kleur, met een doorfcbynend
Oog gevenjierd.
Decze, van C a t ï ü b ï de greote Karolim-
fefte Uil genaamd, is wat kleiner dan de voorgaande
, en heeft een Haairig Lighaam , met zes
bruine Ringen. De grondkleurvan den bovenkant
der Wieken i s , zegt hy , roodagtig geel, met
paarfche Streepen overdwars. Op de voorden
hebben zy een Ovaal Oog of doorfchynende
Vlak, met zwart gerand ;aan de tip twee kleinere
zwarte Vlakjes ; op de agterften tweegroo*
te Oogen, in ’t midden blaauw, geringd mes
zwarten geel.
De Ambonfe, op Taf. X X III, Fig. 5 , 6 9
en die andere uitheernfche, op Taf. LV lII.
Fig. » , 3 , in 't Vierde Deel van S e b a , Ichy»
nen wel eenigermaate naar deeze Soort té gely=
ken, doch verfchillen in' verfeheidê opzigten s
inzonderheid wat de Rupfen belangt, te véél »
om een enkele Verfcheidenheid te zyn. Maalt
komt met die van P e t i v.e r , en de voor befchrée
»
(+) FiaUita Stmiyx elinguis, flava, Alls patulis* falcatis
«oncoloribus, 'Octllo ftneftratis. M. L, tT, PET. Gag. T. 2 j .f i j»-
C i l I S I . p. 91. T , j l ,
fclireevene overeen , de Kaapfe Spiegeldraa. y.
ger, federt weinige Jaaren in ons Land bekend
geworden , waar van de Afbeelding hiernevens hoofd-
gaat.
De Heeren P h i l i p s naamelyk,, die de
Konftige Plaaten van deeze JNatuurlyke Hilto-
iie vervaardigen, hebben in hunne Verzameling
verfcheide van deeze zeldzaame en raare Kapel-
len , eenigermaate in Kleur en Tekening ver»
fchiilende. Wy hebben daar van een Mannetje ,
gdyk uit de Sprieten blykbaar is , niet van de
gromden ontleend j bet welk in Fig. 3. is af-
gebeeld. Het heeft een geelagtig graauw®
Kleur, met witte Banden, op ’t L y f roodagtig,
en i s , over -t geheel, zeer ruig. Op ieder
Wiek is een doorfchynende Piek, ftaandc ia
een OranjeKleurig Kringetje, dat verder van
een zwarten, en daar buiten van een witten
Kring omvangen wordt: doch de grootte en gehalte
van deeze Plekken verfchilt, niet alleen
pp de .ageerde en voorde Wieken , maar ook
in byzondere Kapellen , zo Mannetjes als
Wyfjes, zeer. De Sprieten van de Wyfjes zyn,
paauwlyks gebaard.
(5) Nagc-Kapel met gepluimde Sprieten , die v.
geen Zuiger .beeft, de Wieken uitgebreid, Ge&uutc*
•wederzyds geelagtig groen en op ieder een
balfmacmswys' Oogje.
Zeer
(5.) PhaUna JSomhyx clinguïs, Aüs patulis eïudatij flavo.
Tirentlbus concoloribus jOcelio difci luaato, CAXESï. C*r. I I.
p, S+- T. s-f, fET.’ C a a .iT . 14» f. S.
■ I, DSSL. XI. STUJt,