areaal
w w
n : 1 1 1 1
ü ■ 1 1 l i
V. flippen, op de agterften tien zulke Oogjes cn
een zwar£ Maantje: het welk ik ook in de my-
Hoofd- nen waarneem. Men vindt dit Blaauwtje in
stuk. Sweeden, al» ook hier te Lande, zeer zeldzaam.
CLII.
jfrgus.
Blaauwtje.
pi
LX XXIX.
i%- 7.
( 15 a) Kapelletje, dat dt Wieken ongeflaan
en \Hemelfcbblaauw heeft , de agterflen
van onderen Roejtkleurig gerand met
blaauw verzilverde Oogjes.
Dit Kapelletje is , buitenslands, bekend, onder
den naam van Argus t die hier te Lande
aan anderen gegeven wordt. De naam, egter,
van blaauw Argusje, zou , wegens de menig-
vuldige en zeer fraaije Oogswyze Vlakjes, die
het aan den onderkant der Wieken heeft, niet
oneigen zyn. Dus noemen het ook de Fran-
fchen YArgus bleu, de Engelfchen tbe blue Ar-
gus Butterfly. Het kleine Hemelfchblaauwe
Kapelletje met Oogjes van onderen zeer fierlyk
befprengd , van P e t i v e r , zo wel als dat
gene , het welk hy noemt zeer gemeen blaauw
Kapelletje, behooren hier t’huis. R a y noemt
het, „ klein Kapelletje , met de Wieken van
„ bof
i j» ) PapitU Tkhejus Alis ecaudatis coeruleis, pofticis fub-
tus limbo ferrugineo Oeellis coeruleo-argenteis. Faun. Suee.
SO?,80<f. DE GEER. Inf.T. IV. f. I j . R 9BERT lc. T. 17.
Wil k . Pap. 63. T. ik a, 1. Pet. Gaz, t. 3j. f. 1. R oes.
Inf. 111. T. 37. f, 3. s. KAJ. Inf, I I t. ë i IT. J l . MER.
Mur. T. I j 3, I74, *«/?. Inf. T. «, f. penolt, MOUFF. Inf.
106. f. 2,
tl UK"
„ boven paarfchagtig blaauw, van onderen v .
„ Afchgraauw , aldaar met zwarte Vlakken ,
„ die in paarfchagtige Kringecjes ftaan , en hoof’d-
.. met zwarte Stippen fierlyk getekend” . Wy stok.
” , Blaautitjt.
geeven ’er , gemeenlyk, den naam aan van
Blaauwtje o f blaauw Duin-Kapelletje, om dat
het by ons meeft voorkomt op Heijen en Zandige
Duingronden. Van fommigen wordt het
o o k , zonder dat de reden daar van my bekend
js , Boeren-Verdriet geheten.
W j l k e s wift niet, dat de Rups of Pop van De RuP«-
deeze Blaauwtjes ooit door iemand ontdekt ware.
R o e s e L , ze lfs, hadt deeze gemeene Kapelletjes
niet tot Verandering, of Voortteeling
liever, kunnen brengen. Zyn vermoeden, egter
, dat zy uit dergelyke Ruplën voortkomen
jnogten als de voorgemelde Pagetjes , is niet
ongegrond bevonden door den Heer de G eer „
die waargenomen heeft, dat het PiiTebedjes o f
Schildrupsjes zyn, w elke, zo wel als de Rupfen
van de Citroenkapellen, aazen op de Bladen van
het Sporkenhout.
„ Deeze Rups, zegt zyn E d ., is van fïguur
ovaal en langwerpig , byna gelyk de
„ Piffebedden, doch een weinig kleiner dan
„ die Infekten; naamelyk ongevaar v y f Liaiën
„ lang en twee Liniën breed , van onderen
„ plat en aan de beide enden rond, doch eeq
„ weinig breeder van vaorèn dan van agteren.
Hy oordeelt de Gettalte overeenkomftig met die
der Piffebed. Rupfen van de Olroe of-Ypeboo-
1, De e l . X!, Stuk* men