y . noodig, dewyl het Geweefzel der Wanden va®
A jB i * het Tonnetje zo vaft en digt i s , dat de Kapel
Hoofd* onmooglyk daar door heen zou kunnen booren.
s t u k . Jj( Deeze openiug, niettemin, is op zekere ma.
Tdauvj-Oog. ^ njer geflooten door twee tregters van Zyde
„ (zegt d e G e e r ) die aan de Tonnetjes de
„ figuur geeven van Fuiken, waar in men de
„ Vifch vangt, en waar in de Poppen vervat
,, zyn , die zwart zyn en krom, met groote
«i Lugtftippen Somtyds vindt men deeze Tonnetjes
aan de Boomen, fomtyds onder de Kan.
ten van Daken of Muuren aangehecht.
Het fchynt of de Natuur de gemelde digte
Tonnetjes , wier opening door de Veerkragt
der Vezelen voor het indringen van buiten beveiligd
is, aan gemeldeTnfekten, die weinig fchs-
de doen, gegeven had', omze voor het Steeken
van Boor-Welpen te befchutten: waar tegen
ook de Rups, door haare Haairigheid, miflchien,
o f door het Hinkend V ogt, dat zy door de
Knobbeltjes kan uitwerpen, grootendeels beveiligd
is. Bovendien moeflen de Poppen, die
niet hard van zelfftandigheid zyn , daar in buiten
den Grond overwinteren kunnen. Ook fchynt
het, dat deeze Rupfen niet veel bezet zyn met
Wefpen-Eitjes. Volgens . W i l k e -s waren zestig
Rupfen, die hy gevonden hadt, den aöjuty
2745 ingclponnen ; van den 16 tot den 20 April,
des volgenden Jaars, kwamen daar van veertig
Kapellen uit; doch de overige twintig niet dan
i e ’t Voorjaar van 1747. leder Wyfjeleid, b
by hem, van tweehouderdvyftig tot driehon.
derd Eijeren (*).
De Rups van de groote ,die men de Koning.
jyke Paauw-Oog, noemt, is meer in grootte,
(dat haar aanzienlykheid vermeerdert,) dan in
seftalte van die der anderen verfchillende.
R eaum ur noemt dezelve de groote Rups van
den Peereboom,die Knobbeltjes heeft van Kleur
als Turkooifen. In Vrankryk wordt dezelve,
V.
Afdeel.
XLIII. ,
Hoofdstuk.
Koninglykc
Paauw-Oog.
volgens G e o f f r o y , fomtyds op deAbrikoo«
zen, Perliken, Pruimen en eenige andere Vrugt-
boomen , aangetrolfen. Omftreeks Weenen,
eninMoravie, komt zy , zo men aanmerkt,
jaarlyks voor; ja men vindtze ’er, fomwylen,
wel v y f Duimen lang en van aanzienlyke dikte.
Zie hier, welk een omftandige befchryving
Doktor S c o p o L i geeft, van dat verwonderlyk
fehoone Schepzel ( f ) .
jgj De Rups, volwasfen, is een Vinger lang
„ en van dikte als de Duim, vuil geel, gekransd
„ met Wratten, op ieder Ring zes ,dieblaauw
zyn, omvangen van een vyf-en zestandige
■ Kelk, waar uit enkele, zwarte, lange Haairen
„ komen , voornaamelyk de twee middelften ,
„ die ook als Schimmelhaairtjes geknopt zyn.
„ Het
Men behoeft zig dan niet te verwonderen over de vet*
baazende vermenigvuldiging der Rupfen in fommige Jaaren,
snaar veel eer over de onuitputbaare bronnen van voortteeling,
welke de Schepper in de Natuur gelegd heeft, cn over Zync
goedheid, dat wy nog niet vernield zyn.
{'f) TLnUmoU Cdrnitl, p4 I£2*
JL Deel. XL Stuk. II J1 JI