V. plant zig de Haairtjes als Paliffaaden om het L y f,
XX^ifx en veranderc dus als in een konftig Prieel van
Hoofd-’ haar eigen Haair gevlogten. Ook zyn ’e r, die
stuk. j n Grond Tonnetjes maaken van haar eigen
Wolligheid.
Tonnetjes Onder de Rupfen, die naar’t fchynt geen
da Hamen“ genoegzaame Zyde hebben om zig een Tonnis
necje te formecren, noch genoegzaam Haair,
om dit gebrek te vervullen, zyn ’ er, die haar
Tonnetjes maaken van de Bladen der Planten,
waar op zy geaaft hebben. Zy plukken dezel-
ven ten dien einde a f , en fehikkenze cp de
een of andere manier, tot haar oogmerk dienende.
Geen fraaiheid der Blaadjes verhindert
haar daar in. Men vindt ’er die, wanneer zy
geen Stof naar haat genoegen hebben, ook
brokjes Papier daar toe neemen. Eenigen, zelfs,
gebruiken kleine gruisjes Steen, om die onder
de Zyde van haar Tonnetje in te voegen , en
geeven ’er dus een aanzienlyke vaftheid aan.
Men heeft ’er , die haare Tonnetjes maaken
van Mos, dat aan Steenen of aan de Boomen
- groeit.
” In de Maand Mey vindt men op de EikeD, van Boom» J
fchorsi ^ zege R e a ü m u r j een R u p s» die zeer
H>/rX3? V*>> klein doch van alle de genen, welke ik ken,
, mooglyk wel de bekwaamde i s , om ons te
„ toonen , hoe ver het Vernuft van deeze In-
, , fekten gaat in de famenftelling van haar
„ Tonnetjes; het zy ten opzigt van de.uit-
kieziDg der Bouw doffen; het zy ten opzigt
van
»>
,, van de manier om die te bewerken; het z y ,
„ eindelyk, ten opzigt van de gedaante , die
„ zy ’er aan weeten te geeven. Zy is van bo-
„ ven platter, dan de Rupfen gemeenlyk zyn:
„ zy is ruig en heeft het Haair ros, in Kwaft-
,, jes of Aigretten gefchikt. JMen kan, nietce-
„ min, de Huid overal zien, die geelagtig wit
„ is, een weinig trekkende naar Vleefchkleur,
„ met twee bruine Vlakken. Onder ’c Ruplên
„ zoeken in het Bolch van V.incenn.es, werdt ’er
,, my zodanig eene gebragt , die op een klein
„ Eiken Takje z a t, daar ik twee Vliezige lap-
„ pen aan gewaar wierd, ter wederzyde van
„ de Rups; die ik klaar zag, dat niet natuur*
,, lyk waren. By nadere befchouwing wierd ik
„ gewaar, dat het twee Plaatjes waren, die
,, aan het Takje Ronden, eenigermaate als de
Veders aan de Pylen der Ouden, doch met
,, het breedfte deel opwaards en van driehoe-
„ kige figuur, zynde de kant, die tegen het
,, Takje aaDgelymd was , een weinig langer
,, dan de Rups ze lv e ” . Men ziet ’er de Af-
beeldig van in Fig. 6 : zynde in langte en
breedte wel eens zo groot als natuurlyk.
Deeze Plaatjes naauwkeurig onderzoekende
met een Vergrootglas , zag hy dat ieder famen-
gefteld was uit een groot getal Regchoekige
ftukjes, zeer dun, omtrent vier of v y f maal
zo lang als breed, end aan end en nevens elkander
geplaatft, byna gelyk de Ruiten der
Glasraamen in een Venfter. De Kleur wees
V.
Af o kei..
XXXIX.
Hoofdstuk,
X. De e l . x i . Stuk. zeer