A fd ee l .
XXXVIII,
JHoofd»
STUK.
Gl^ddo
is gemeenlyk agterwaards een weinig krom, en
met het Vergrootglas heeft men ontdekt, dat
het rondom met veele Doornagtige oneffenheden,
als Schubbetjes, is bezet. Die zulk een
Hoorntje hebben, zyn doorgaans zo week niet
op ’t Gevoel, als anderen. De fierlyke Rups
van de Jasmyn, in Fig. 3. naar een levendige
Rups in een ruftend poftuur afgebeeld, vertoont
eenigermaate de Geftalte der Py Iftaart- of Hoorn-
Rupfen.
De algemeenfte Verdeeling, en die men als
een Hoofdzaqk kan aanmerken, is dat fommige
Rupfen kaal , en anderen Haairig ruig, of
zelfs rondom met Doornen bezet zyn. Van
de eerftgemelden, die men Gladde Rupfen noemt,
hebben fommigen de Huid zo dun en doorfchy-
nende, dat men ’er de Ingewanden ten deele
door heen kan zien. In anderen, die de Huid
dikker en gantfch ondoorfchynende hebben, is
dezelve fomtyds glanzig, als gepolyft of met
Vernis beftreeken , fomtyds dof van Kleur.
Men moet de eerften, door ’t getal der Poo-
ten, van de Wormen of Maden onderfcheiden.
Van de anderen hebben fommigen de Huid
wel kaal of Haairloos, doch zodanig niet, dat
menze Glad kan noemen, als bezet zynde met
ontelbaare kleine harde Korreltjes, die deze
Rupfen, niet alleen op ’t Gezigt, maar ook
op ’t Gevoel, als met een Sagrynagtig bekleed-
zel doen voorkomen. De gemelde Hoorn op
den elfden Ring vertoont zig meeft in zodanige
Rupfen. Voorts
Voorts zyn ’er, die men eigentlyk niet Hair- V.
loos of kaal kan noemen, hoewel zy onder de ^ x v ï h
Gladde Rupfen geteld worden: ik meen de Hoofd.
zodanigen, die op ieder Ring ronde Knobbelt- STUK*
jes hebben, met kleine Haairtjes bezet, welke
langs het L y f evenwydige ryën maaken, en
fommigen van deeze Infekten, door de fchoone
Kleur, zeer verfieren. In eenigen zyn deeze
Knobbeltjes glinfterend blaauw, waar door zig '
die Rupfen als met Turkooizen uitgemoDfterd
vertoonen: het welk een fchoone uitwerking
heeft op een bruinen grond, of zelfs in groene
Rupfen, die deeze Knobbeltjes fomtyds helder
Vlèeschkleurig of Roozerood hebben, als Kor-
nalynen. Op de Haagbeuk f leeft zodanig ƒ cfatrwlk
eene foort,diezes dergelyke Knobbeltjes draagt
op ieder Ring.
Veele Rupfen zyn rondom met eene Haair. Gedoomde
agtigheid bekleed, die in fommigen zo ftyf en
fcherp is , dat men ’er, met reden, den naam
aan geeven kan van Gedoomde of Doorn - Rupfen.
Immers, deeze zyn rondom bezet met
Stekels, die in eenigen digter in anderen enke-
ler ftaan, In fommigen loopen deeze Doornen,
zonder zytakjes, fpits ten ende uit; in
anderen zy als bezet met Haairtjes, die laDg
en fyn zyn, en in eenigen zeer kennelyk ge.
takt, maakende ieder Takje als een Koker of
Scheede, waar uit een fcherp Doorntje uit-
fteekt, dat zig even als een Els of Naald, die
in een Handvatzeltje gezet i s , vertoont. Die
1, De e l , XI. Stuii, B 4 aan