V.
A fdesU
XLIi.
Hoofdstuk*
yV a lfim e lk
Kapel.
448 B E S C H S W t N f l V A N
als ook den Hoorn of ’t Pylrje, dat zwart is
aan de punt.
’ In de Jongheid , vooral na de eerfte Ver*
„ veiling, zyn de Kleuren van deeze Rups
5, wel zo llerk niet, doch daarom niet te miD*
j, der aangenaam voor het Gezigc. Onmidde.
„ lyk na het afleggen van de Huid, heeft zy
„ weinig Zwarts: het is een zagt Groen en
een weinig Geel dat op haar heerlcht. In c
„ vervolg, wanneer de Kleuren zig bepaalen,
j, neemt zy meer Zwart aan , en heeft in Geel,'
dat zy in hooger ouderdom in ’t Rood zal
hebben, eb in Wit dat Geel moet worden.
Eindelyk verandert het Geel trapswyze in
Rood en het Wit in Geel. Daar zyn ty.
den, wanneer deeze Rupfen niets Geels heb.
„ ben dan kleine Vlakken; alle de groote zyn
, , Roozekleur of van een hooger Rood. Te-
gen de Verandering verdwynen alle die fchoo-
ne Kleuren, en de Rups wordt vuil bruin,
, hebbende alleenlyk eenige witte Vlakken ".
F r i s ch vergelykt hetroode, ’t welk deeze
Rups heeft, by dat van ryp wordende
Peeren, en het geele, daar zy onder aan den
Buik mede praalt , en in het welke groote
zwarte Vlakken ftaan, ook by dat van Ooft.
De Heer d e G e e r vondt weinig roods aan
zyne Rups van het Walftroo, en de groote Vlakken
, wederzyds, op ieder Ring ééne , hadden
de figuur van een doorgefceeden Peer. In d$
JongÜ
e P ï i s t a i » *r it h. 44S>
Jongheid was de Kleur, over *t geheel, geel*
agtiger, en wierdt bruiner naar maate zy groo- jL ll l
ter wierden, wordende de Lugtftippen einde- Hoofd-
lyk Oranjekleur. Hy vondt ’er ook, die van
boven roodagtig brüin waren of Leverkleur, Kapel.
en van onderen insgelyks flaiuw rood, met de
groote Vlakken, op ’t L y f , geeler dan in de
andere, en de VleezigePooten IterkRoözerood;
zynde , voor ’c overige , byna met dezelven
övereenkomftig. Hoe wel nu deeze Rups ee-
nigermaate van die der Wolfsmelk fchynt te
verfchillen, gelykt zy doch ongelyk meer naaf
dezelve, dan die, welke by No. io , op Taf.
LUI. in ’t Vierde Deel van S e b a , is afge-
beeld.
Men noemt de Kapel van deeze fchoönë
Rups ook wel de bonte Oliphant-Onruft ; welke
becaaming eigentlyk aan de Wyngaard-
Pylftaart * , in onderfcheiding van de anderen >bIa*zz!e
toebehoort. Doktor S copo l i geeft een Noo- z +
ten kleur f aan het L y f en de Vlakken op de f Nuceiit-
voorfte Vleugelen, *t welk meer overeenkomft
hebben zou met de Waarneemingen van R e-
aumur enRoE SEL , indien hy ’er de Kleur
der Bolfteren Van Ockernooten, dan die van
Nooteboomen-Hout door verftond ; daar dit
laatfte nogthant blykbaar is (*> De eerftgetüel
(*) Coltr Nmeus, zegt zyn Ed. Léftsam Nusit. Expl.
f-nem Ind. Gen. &c. Het fchynt dathy de Wyn|*atd-Oaruft
niet deóze vetvrïrd heeft, Bladz. Ut.
X)f.S.L. IU ÏTUB> F f "