V.
A fd e e l .
XXXIX.
Hoofdstu
k .
F‘Z- 9*
van Mocha (* ) waren gekomen. Z y vertoon»
den z ig , gelyk in Fig. 9, als kleine Kardoesjes,
fchynende van het effende en witfte Papier gemaakt
tan ge in eng
de S toffe,
ïF/g. lo, i]
te zyn, en ieder op een Steeltje (taande,
dat aan een Boomtakje gehecht was; zo
dat zy niet kwalyk geleeken naar het Zaadhuisje
van zekere Plant. De zelfflandigheid was zeer
dik en f t y f , aan geene buiging of indrukkiDg
onderhevig. Dezelven openende , vondt men
»er de afgelegde Huid in, waar uit men be-
floot, dat zy tot eene Rups behoorden; en
doorze in Water te weeken bleek, dat het fa-
tnenweefzel deezcr Tonnetjes van Zyde was,
onder* welke egter eenige Stoffe, die naar Papier
geleek, fcheen gemengd te zyn.
. Uit een dergelybe gemengde Stoffe, als van
Zyde met Steentjes of brokjes Kalk , fchync
een grootTonnetje te beftaan van myne Verzameling
, het welke van vooren als een
Dekzeltje heeft, dat door de Pop, by het uitkomen
, zal geopend zyn, en waar uit blykt,
hoe dik de Wanden zyn van dit Spinzel. Zie
hetzelve, in Fig. 10 , van natuurlyke grootte.
De
(*) Mocha, dat REA OM UK Mok.* is een Zee*
iiavea en Handelplaats van Arabie, aan de Roode Zee, niof
ver van den ingang of Straat van Babelmandel. Men moes
dezelve wel onderfcheiden van Mekka, dat fotnmigen' ook
Mokk* of Met ha noemen, en daar het Heiligdom der Maho-
methaanen is • in Jt midden van Arabie. Deezc Plaats keb ik
in 't voorgaande S tuk , bladz, xjo, al waar, by misflag Mocha
gefield is , bedoeld.
De Heer ü eG e er geeft de befchryving van V.
een dergelyk Tonnetje, uit Zyde en Aarde xXxüL
bef taan de, en nagenoeg even groot, het welk Hoofd-
geformeerd wordt door een witte Rups, dié STÜK*
onder den Grond de Wortelen van de Hoppe
afknaagc. De Afbeelding daar van , in Fig. 1 r,
met de Pop daar in leggende, is van zyn Ed.
ontleend.
Verfcheide foorten van Rupfen weeten zig
niet alleen in Tonnetjes teverbergeD, tot de verborgen.
Verandering, maar zy verbergen de Tonnetjes
kelf, zodanig dat men, fchoon dezelven dik-
wils vry groot zyn, die niet dan zeldzaam
vindt. Ik gaa nu van die Rupfen fpreeken,
, welke, tegen den tyd der Verandering, in den
Grond kruipen. Dat zodanigen, die de Wortelen
van de Salade en ander Moeskruid ee?
ten , o f die zig op laage Planten, digt aan den
Grond, onthouden, en dus door het affnyden
of uitrukken van die Gewaden vernield zouden
worden, dit deeden en doen, is zo verwon-
derlyk niet; dan dat Rupfen, die zelf op de <
Boomen gebooren zyn , en ’er al haar Leven hebben
doorgebragt, haare Tonnetjes vry diep in
de Aarde gaan maaken. Ondertuffchen is hec
getal deezer Rupfen mooglyk grooter, dan der
genen, die zulks buiten de Aarde doeD. Dit
heeft in voorigen tyd, toen de Liefhebbers
van deeze Eigenfchap onkundig waren, ’er veelei]
bedroogen, wanneer zy Rupfen opvoedden,
toe de teeling van Kapelleo. Daar zyn even.
ï. De el x i . stuk. G wel