V.
A fdeel.
XLl.
H oofdstuk.
Daitfch
Wtlj'. ■
• Sorbus
"{• Crsitkgas
$ Prunus
Sylvsftris
Jpir.oja
J. Auhefpint
• zie ’t
X. S t u k ..
bladz. 416.
Iyk, in een Winter-Saizoen veranderd ware. Ia
Italië en Vrankryk, evenwel , heeft dit ook
plaats; in SweedeD zelfs en andere deelen vaa
Europa, wordt insgelyks deeze Soort gevon*
den.
Schoon men deeze Rupfen zeer wel opvoe-
den kan met de Bladen van de Pruime- of andere
Vrugtboomen, onthouden zy zig doch na-
tuurlyk op de Lyfterbeziën of Qualfler * en
wilde Mispelboomen f zo genaamd, die meer
in DuitfchlaDd groeijen, dan in onze Provinciën;
of ook op de Slee Pruim § en een Soort
van witte Haagdoorn | , in VraDkryk gemeen.
De Sweedfche Heer d e G e e r zegt, dat hy
den 10 Mey deS jaars 1746, toen de eerfte
puntjes der Bladen zig nog naauwlyks aan de
Boomen, in Sweeden, vertoonden , waarnam
hoe een wilde Boom , by de Kruidkundigen Pa-
dus getyteld , welke altoos de eerde is om Loof
té febieten, zyne Bladen reeds vry groot hadt.
Men noemt hem, zegt h y , in Sweeden Haegg,
en de Heer T o u r n e f o r t getuigt§ datzyn
Franfcbe naam is Bois de fainte Lucie. Wygee-
ven ’e r , gelyk ik reeds ten opzigt van een Plant-
luis gemeld heb f , den naam aan van Vogel,
kerfen. Op eenige Takken van dien Boom
ontdekte zyn E d ., toen, een menigte deezer
Rupfen van middelmaatige grootte, als zynde
byna een Duim lang, die de Bladen reeds van
een gedeelte der Takken hadden afgegeten.
Pc Rupfen, n Deeze Rupfen (zegt hy) zyn ruig, en heb-
„ ben
ben zeftien Pooten, of agt iiv’tmidden, en V,
„ twee Vliezige aan’t agter-end. Haare Kleur
„ is geheel zwart, en van een fchoonFluweel- Hoofd-
*» agtig zwart boven op ’ t L y f , doch doffer STOK*
„ aan den onderkant. D,e tweezyden, bene-
„ den de Lugtdippen, zyn voorzien met een
,, groot getal wit Haair , dat taamelyk lang is,
,, nederwaards, of naar de Vlakte, daar de
„ Rups op zit, gekromd. Op de Rug ziet
„ men dergelyke witte Haairtjes, doch in min-
„ der veelheid, vermengd met veele zwarte,
,, die korter dan de anderen zyn. Aan de zy-
„ den der drie voorde Ringen, trekken de
„ Haairtjes naar Citroengeel. Op het L y f , aan
„ ieder zyde, boven de Lugtdippen, hebben
,, zy een r y , of vervolg van Haairtjes, wier
„ kleur Oranje.geel is , naar het roode trekken-
„ de, welke maaken, d^tc, in den eerden op-
„ flag, deeze Rupfen twee Streepen overlangs
„ fchynen te hebben van dergelyke Kleur. Hier
„ uit blyktdan, dat zy wel Haairig zyn , voqr-
„ al aan de zyden van het L y f ; doch het Haair,
„ dat zy hebben, is niet lang, en niet in Kwaft-
,, jes gefchikt, komende onmiddelyk uit de
„ Huid voort. Onder aan het L y f zyn zy glad
„ of kaal, en zonder kennelyke Haairigheid.
„ Haar Kop, die glimt, is met witte Haairt-
„ jes geftoffeerd.”
De Heer d e G e e r verbeeldt zig dat deeze Haar Netten,
Rupfen, die in gezelligheid leeven, den Winter
overblyven in een Soort van Nellen, even als I , DEEL . XI . STUK.