
ISO
slechts enkele Sterke bochten en hare oevers waren tot 2 à 3
M. hoog; overigens werd niets bizonders opgemerkt. Des namid-
38. Verlaten inlandsche huizen bij Negorij-kamp. 5. 4 .’05.
dags werd in een kleine kreek met hooge oevers, het Kr e ek -
kamp betrokken.
7 April. De breedte der rivier varieerde dezen dag van 170—
130 M., de diepte van 9— 4 vm. Op den namiddag werden bij
het dicht-onderlangs-stoomen van een 5 ä 6 M. hoog rood klif,
in een flauwe bocht der rivier, een paar worpen van 3 vm. en
een van 2,/Ä vm. gedaan en werd hier tevens voor het eerst
eenige verdachte „wieling” in het water gezien, alsof er steenen
onder de oppervlakte lagen. Bij den terugtocht werd later op
dit punt de overwal gehouden en stond daar toen 4— 6 vm.
water; van de op de heenreis hier geziene draaiing werd toen
niets bespeurd.
Dit was het eerste punt sedert het vertrek van boord, waar
verder doorstoomen, zonder voorafgaande verkenning, niet meer
verantwoord zou zijn. Tot hiertoe (± 90 z.m. boven ankerplaats
Valk, 250 z.m. van de monding) was de Digöel voor een zee-
schip type Valk bevaarbaar gebleken; zij zal dit 00k hoogerop nog
kunnen zijn, als deze piek bij opname „schoon” wordt bevonden.
Het kamp dat op het einde van den namiddag betrokken
werd, ontving den naam van „R e g en -k am p ” , Commentaar overiS
i
bodig. Wat er dien nacht viel, was bijna zooveel als in een
natten Hollandschen zomer bij elkaar; het „goot” letterlijk. Het
duurde dan 00k menig uurtje den volgenden dag, voor dekens,
spreien en kleeren, boven op de zonnetenten der sloepen uit-
gelegd, weer zoöver waren opgedroogd, dat het overschietende
vocht — zonder gevaar voor rheumatiek—- er verder „door den
lijve” kon worden uitgedreven. Wel waren we onderweg onder
stoom en 00k ’s nachts in een of ander kamp, af en toe op een
flinke bui of een druilig regentje onthaald, maar thans was het
record geslagen jf- en bleef dat gelukkig 00k voor het vervolg.
Den 8sten April ’s morgens, was de misère al weer achter den
rüg en was weer de eerste vraag: „zouden we van daag nog geen
bergen zien?” Het antwoord daarop bleek savonds weder „neen
te moeten zijn geweest. Hetzij door den regen van den afgeloopen
nacht, hetzij dat de rivier begon te „klimmen” — we hadden dien
dag meer stroom tegen dan te voren ; was de generale strekking
op 7 April N. t. W., heden gaf ze N. t. O. ; de breedten liepen
uiteen van 140— 100 M., de diepten in de geul 7— 4, bij de
binnenhoeken 4— 2 vm. ; de oevers werden steiler; doch niet
hooger dan 3 à 4 M. — , steeds bleef het evenals vroeger : klei met
39. Rotsachtige oever bij eerste stroomversnelling; boven-Digöel. 8. 4. ’05.
zware bebossching, onderbroken door enkele open grasplèkken
en nauwe kreken. Ook heden werden geen huizen ofhutten gezien.