
en met de Anna op sleeper naar buiten gestoomd; bij het pas-
seeren van de baar werd 18 voet water gelood en kort daarop
in O. Z. 0 .ke richting in de 4 a 5 vaamslijn de kust gevolgd.
Daar er eenige wind en deining uit het Z. O. stond, vorderde
de Flamingo met de Anna achter zieh niet hard en werd slechts
+ 4 mijlsvaart geloopen.
Met den kijker werd intusschen de kust nauwkeurig nagegaan,
maar voorloopig gäven de telkens zieh vertoonende openingen
in de boomen aan, dat de formatie van het land' dezelfde bleef.
Om 2 uur op den namiddag werd onverwacht, snel opeenvol-
gend, 3y, 3 en 2| vaam gelood, de machines daarop gestopt en
op »volle kracht achteruit” gezet; de volgende worpen van het
lood gaven steeds minder water, tot 11 voet tot den diepgang
van de Flamingo *). Het schip begon toen eenige malen zwaar
op hard zand te stooten. Dank zij de weinige vaart, was intusschen
alleen de rand eener zandbank aangeloopen en alleen het
voorschip er een weinig op geschoven. De wind en zee. op den
kop, geholpen door de machine, zett’en nu de Flamingo langzaam
terug naar dieper water en hier bleek gelukkig weldra dat er geen
averij gemaakt was. De manoeuvre werd nog bemoeilijkt door de
Anna, die, toen de Flamingo moest stoppen en achteruitslaan,
met haar eigen vaart bleef doorloopen en nu dreigde zichzelf of
de sloepen van de Flamingo, te beschädigen; het achteruithalen
van het schip moest dus zeer beleidvol geschieden.
Het waren voor alien ernstige oogenblikken, want averij aan
de machines of ketels of aan het schip, tengevolge van het zware
stooten op den harden grond, of aan de sloepen en de Anna,
was zeer wel mogelijk. En hoe daarin op deze eenzame kusten
te voorzien ?
Bezwaarlijk was dit aan-den-grond-loopen . te voorkomen ge-
weest, want door de vuile tint der kustzee, had geen verkleuring
van het zeewater de aanwezigheid der bank kunnen verraden.
Voorloopig werd nu in de nabijheid ten anker gegaan, om ligging
en grootte der ondiepte eenigszins nader te bepalen.
Den volgenden dag stond er echter vrij hooge zuidelijke
deining, waardoor geen stoomsloep voor dat onderzoek kon ge-
streken worden, terwijl door regenachtig weder te weinig zieht
van de läge kust was, om deze onder stoom te volgen.
7 October ’s morgens met kalme zee en goed zieht van land,
werd nu, om geen verderen tijd te verliezen; in de 8 ä 9 vaamslijn
1) I Vaam = 6 voet = i,8M . Red.
de tocht om de Oost voortgezet. Het oplooden van de bank zoude
later plaats hebben, als met de kustopname werd begonnen;
voorshands was hare ligging ten opzichte van den wal doof
peilingen van de ankerplaats af voldoende bepaald, om er in
den vervolge vrij van te blijven.
Verschillende kleine eilandjes werden dien dag onder de
kust opgemerkt. Tegen 5 uur ’s middags werd „van top” voör-
uit een ruime baai gezien, met een wijde opening in de boomenrij;;
vermoedelijk dus een groote rivier. Er werd nu hierop aange-
stuurd en besloten een en ander nader den volgenden dag te
onderzoeken. Tegen zonsondergang gingen de schepen ten anker.
Tijdens het stoomen längs deze geheel onbekende kust, van
de Oetäkwa af tot hier, had zieh in den aanvang nog telkens
de vraag voorgedaan, zoodra zieh achter een uitstekenden hoek
van het land gedurende eenigen tijd geen nieuw land vöoruit
meer vertoonde: — „zou dat hoek Steenboom zijn, en zou
däärachter dan de zoolang gezöchte Pisangbaai liggen?” Maar
naarmate er, onder het verder oostwaarts g a an , telkens weer
nieuw land aan de kim opdoemde en de schepen zieh steeds
meer verwijderden van de piek waar Modera beide punten op
de kaart had geplaatst, werd de kans al geringer en kon ten
slotte geconstateerd worden dat genoemde baai — waarschijnlijk
door aanslibbing — inderdaad verdwenen is.
Den 8sten October verstoomde de Flamingo met de Anna
dichter onder den wal, in de richting der opening in de
boomenrij, en ging daar ten anker. Er stond evenwel te veel
zee en deining om het onderzoek dien dag aan te vangen.
Den 9den ’s morgens met goede gelegenheid, vertrok de heer
P. M. met de Anna, onder bevel van den luit. ter zee K o l f f ,
om in de eerste plaats te onderzoeken of de baai door zee-
schepen kon worden binnengeloopen, en dan, of in eenige daarin
uitmondende rivier een veilige ligplaats werd aangetroffen. Ten
overvloede toch hadden de voorafgaande dagen nog eens duidelijk
gemaakt, hoezeer aan deze laatste voorwaarde moest worden
vastgehouden; zelfs in de kentering, den meest günstigen tijd
van het jaar, maakte snel opkomende zee en deining elke open
reede op deze kust geheel onbruikbaar.
Bij jt naderbij komen, bleek de baai te bestaan uit een eer
breeden dan diepen inham, met de opening naar het Z. W. ge-
keerd. Aan de noordzijde mondde een groote rivier er in uit,
even bewesten daarvan een kleinere, en aan de oostzijde nog
5