
maar zulks is eene hooge uitzondering Ongeveer vijf uur wordt
weder een pannetje rijst verorberd, daarna een kop Sterke, warme
koffie gedronken, waarbij de geoloog zeker en vast en ik soms
een klein sigaartje rook; filosofische beschouwingen worden ten
beste gegeven, en kort daarna begeeft zieh de geoloog naar
zijne hangmat en worden de voorzeilen van het afdak neerge-
laten. Om 6 uur is alles in diepe rust en is ieder in zijn dekens
gerold vanwege de vinnige koude.
De aangenaamste uren zijn die van het oponthoud in den
zonneschijn; gedurende eenigen tijd zijn dan allen boven ver-
zameld, iedereen doet de noodige wärmte op ten einde bestand
te zijn tegen het verder verblijf in de kille bivakplaats. Toch
kan deze niet günstiger gekozen worden vanwege de bescherming
tegen den wind, welke in den regel des namiddags met ijzige
kilheid er längs strijkt en het verblijf onhoudbaar zou maken
indien zijne kracht niet gebroken werd door het geboomte.
Natuurschoon is hier volop te genieten voor degenen die er
iets voor voelen; het aanbreken van den dageraad gevolgd door
het längzaam verschijnen van de zon van achter het hooge ge-
bergte in het Zuiden, de verschillende lichtefifekten door de
speiende zonnestralen veroorzaäkt, dat alles is eenig mooi; en
we künnen ons levendig voorstellen hoe een fijnbesnaarde ziel,
niet gekweld door zorg voor de toekomst en van onwillige koeli’s,
op hartroerende wijze uiting zou geven aan de teedere gevoelens
welke in haar zouden worden opgewekt. Ook het telkens open
weder nedergaan van het „gordijn” van mist en nevel blijft
interessant, het uitzicht bij helder weder niet minder.
We kunnen dan in het Noorden de Geelvinckbaai zien met
enkele eilandjes, in het Westen de bergen om de Etnabaai en
de ze.e met het eiland Lakahija, terwijl een goed deel van den
loop der Aroe te zien is. De verkregen indruk i s : veel bergen
en daartusschen bijna alles moeras. In het Oosten tot op grooten
afstand niets dan steeds hooger wordende toppen; blijkbaar vormt
het gebergte een centrale keten welke tot aan de Sneeuwtoppen
doorloopt. Het Charles Louis-gebergte op het Noordelijk deel
waarvan wij ons thans bevinden, is van die keten het Westelijk
uiteinde. Midden door de keten, en deze over groote lengte in
twee gedeelten splitsende, stroomt de Aroe, welke hare bronnen
ongetwijfeld op grooten afstand in Oostelijke richting heeft. Op
het Srieeuwgebergte misschien? Deze vraag blijft onopgelost, de
Sneeuwtoppen zijn veilig voor ons.
In den loöp van dezen dag meldt zieh een der Soldaten ziek,
pok zonder reden. Viel tot voor twee dagem slechts te roemen
over de houding der ons vergezellende mihtairen, plots is eze
man veranderd. Als ’s middags bericht komt uit het laatste bivak,
blijkt de reden. Er wordt mij een brief ter hand gesteld, welke
successievelijk onder de Amboineesche militairen van alle biva s
gecirculeerd heeft en waarin een gegradueerde van dien landaar ,
wien het reeds gelukt is zieh te laten evacueeren zonder ooit
eenigen dienst te hebben gedaan, aan zijne kameraden den raad
geeft toch tijdig de plaat te poetsen en zieh te spiegelen aan
het lot van W E N A S . Beter bloode Piet dan doode Piet, is ij
baar de leuze van dezen landsverdediger. De ommekeer in den
gemoedstoestand van onzen soldaat.en zijne ziekte zijn vo °*rie*|
verklaard. Gelukkig is een vierde aangekomen, en doet de invloed
van B e r h i t o e zieh günstig gevoelen op de in tweestrijd veikeerende
anderen.
Voorts luidt het bericht, dat ook uit dat bivak alle koeli s
gedeserteerd zijn en alleen de militairen overgebleven.
Den volgenden dag blijft de zon onzichtbaar, daarentegen
regent het nagenoeg voortdurend, waarvan gebruik gemaakt wordt
om zooveel mogelijk water te verzamelen. Voorts worden vele
brieven geschreven, waarvan eene aan den Commandant der
Flamingo met verzoek half Februari met het schip m de Etnabaai
te willen zijn. De heer M O ERM AN met zijn bediende en een
soldaat zullen morgen terugkeeren, en ook mijn bediende wil l
wegzenden w an t-het is hier niet alles couleur de rose. Zonder
over bepaalde gegevens te beschikken zijn wij overtuigd dat het
hier thans niet veilig is; natuurlijk is onze verblijfplaats bekend
aan de Papoea-kolonies, alleen de kapping reeds zou onze aan-
wezigheid verraden hebben. En dan de rookkolom die voortdurend
tusschen het geboomte; opstijgt; ze zullen zeker op kondschap
zijn uitgetogen en het is dus zaak om alles wat non-combattant
is terug te zenden. Maar het loopt anders. De koeli verk aart
’s morgens ziek te zijn en voorloopig blijft alles. Om half acht
lever de rideau, om half negen alles dicht; de mist wordt hoe
langer hoe dikker, en om twaalf uur klettert de regen neer,
Geen koeli’s!
De nieuwe dag brengt geen verbetering; om vijf uur zijn we
reeds op den to p : om van den morgenstond te genieten, die
inderdaad prächtig is, doch nauwelijks is de zon boven den kam
van het gebergte of enkele ijle vlokjes verzamelen zieh in zijne
nabijheid om met versnelde beweging zieh te verdichten tot een
lijvigen nevel. Een uur later daalt de lijkwa over de geheele