
koeli’s na het wegloopen der Keieneezen, het verder voortzet-
ten van den tocht moest opgeven, en nu op het doorkomen der
derde bezending Keieneezen wachtte — die door de Flamingo
eerstdaags zoude worden aangevoerd — om met behulp van hen
terug te trekken; eenige Madoereezen en Merauke-koeli’s waren
nog tot zijn beschikking. Op den terugweg hoopte hij nog een
tocht te maken längs de Omba-rivier en kon daarom dus het
tijdstip van aankomst te Kiroeroe nog niet opgeyen. Mochten
de Keieneezen der derde bezending ook tot staken bewogen
worden of wel niet aankomen, dan verzocht hij om opzending
van wat er in het bivak nog aan draagkrachten beschikbaar
was of kwam; „maar spoedig, want de toestand is hier niet roos-
„kleurig, ofschoon geen direct gevaar.” Alsdan zouden alleen
instrumenten en lijfgoederen mede terug genomen worden; het
overige zoude moeten achterblijven.
Om den terugtocht te bespoedigen trachtte nu de heer P. M.
de stakende Keieneezen te bewegen, dan alleen voor het halen
van bovengenoemde goederen, naar „binnen” te gaan; maar
zelfs tegen extra-loon waren ze hiertoe niet van zins. Dat het
terugzenden van de Timoreezen naar Koepang op 17 Januari, de
Keieneezen op het denkbeeld had gebracht ook maar te gaan
staken, in de hoop van ook teruggezonden te worden, was niet
waarschijnlijk; want toen zij 18 Januari in het binnenland het
werk er bij neerlegden, konden zij uit het bivak die onverwachte
terugzending der anderen op 17 Jan. nog niet vernomen hebben.
Den 27sten kwam de Flamingo weder in de baai ten anker,
doch bracht geen nieuwe bezending Keieneezen mede. De
opvolger van den heer S C H A D E E , op Toeal, de controleur
E. F . JAN S SEN v a n R a a y schreef aan den heer P. M. dat hij
tot zijn leedwezen niet in staat was geweest, koeli’s voor de
expeditie te verkrijgen. De Hoofden en de bevolking verklaarden
zieh niet geneigd om als zoodanig te gaan, alvorens zij eenige
berichten van de reeds vertrokkenen hadden ontvangen, daar
op Kei geruchten waren vernomen van een minder günstigen
gezondheidstoestand bij de koeli’s der expeditie. — De mede-
werking van den heer J a n s s e n v a n R a a y werd zeer op prijs
gesteld; het resultaat was begrijpelijk, en sinds kapitein DE
R O CH EM O N T toch tot terugtrekken besloten had, al kwam de
derde bezending aan, zoo was ook zonder deze het lot der expeditie
beslist. Te betreuren was het alleen, dat nu het nader onder-
zoek der Omba-rivier noodzakelijkerwijze zoude moeten vervallen.
Zoo spoedig mogelijk werd thans, ingevolge het boven mede-
gedeeld verzoek van den Leider van den landtocht, door
luitenant ONVLEE naar „binnen” gezonden al wat hij in het
bivak maar missen kon; hieronder ook eenige fuseliers, die uit
hoofde van de veiligheid der landstreek alleen met kapmes
werden gewapend. Aan een vertrouwd onderofficier werd de
Ieiding opgedragen.
Als begin der dislocatie werd nu besloten alvast zooveel stakende
Kei-koeli’s als de Flamingo bergen kon, weg te brengen,
dan behoefden daarvoor later niet twee reizen gemaakt te worden
en zou de Flamingo het restant, op de thuisreis naar Java, kunnen
afzetten. Daarna hoopte de heer P. M. in een reis van enkele
dagen, nog eenige punten astronomisch te bepalen tusschen zijn
observatie-plaats op de Z. W. kust bij Wajeteri (Mei 1904) en
die bij den ingang der Etnabaai; hierdoor zoude de zoozeer
gewenschte verbindingsschakel worden verkregen tusschen de
keten van Lengteverschillen: Merauke— Kaap Valsch— Thursday
Isl.— Wajeteri— K.Kombis— Merauke eenerzijds, en die van Etnabaai—
Fakfak— Toeal— Dobo— Etnabaai anderzijds. De eerste lag
vast aan Brisbane en daardoor aan het wereldnet, de laätste
via Toeal aan Ambon (zie het A s t r o n . V e r s l a g hierachter).
Aldus waren de plannen, den 3ostei1 Januari opgemaakt; doch
den 3isten ’s morgens deelde de Commandant der Flamingo aan
den heer P. M. mede, toen deze voor de inscheping deV koeli’s
naar het bivak wilde gaan, dat hij onder zijn equipage een
ernstigen' leverzieke had, waarvoor de Officier van Gezondheid
zoo spoedig mogelijk evacuatie naar Ambon noodig achtte. De
kustreis voor de plaatsbepalingen moest dus vervallen, en de
heer P. M. besloot andermaal op de Anna over te gaan en hier-
mede in de Etnabaai te blijven.
Bij het vernemen van de tijding dat de Flamingo op deze
reis Ambon weder zoude aandoen, verzocht Dr. K o c h alsdan
nog eenige vrij zwaar aan beri-beri lijdende fuseliers mede te
nemen. Aldus geschiedde, en zoo verliet de Flamingo 1 Februari
des morgens opnieuw de Etnabaai, 8 zieken en 52 koeli’s over-
voerende. In het bivak was nu nog een dertigtal stakende Keieneezen
aanwezig, benevens eenige zieke Madoereezen en Merauke-
koeli’s ; de overigen waren binnenslands; het totaal der beide
laatste categorien was ongeveer 40.
In de nu volgende dagen kwamen af en toe kleine berichten
van „binnen” aan, die de nadering van de terugtrekkende colonne
vermeldden.