
hebben zieh naar het Oosten toe vermengd met een korthoofdig
ras; die vermenging zou dan op het eiland Kiwai nog niet hebben
plaats gehad. Het zou dan echter van veel belang zijn te weten
waar die korthoofdigen vandaan zijn gekomen; behooren die daar
oorspronkelijk tehuis, of zijn die daar gei'mmigreerd van uit het
gebergte, of van de Oostkust, of over zee? Hieromtrent zouden
metingen längs de kust oostelijk, meer licht kunnen verspreiden.
Bij Deniker (op. cit., p. 667) wordt medegedeeld, dat bij 40 inboor-
lingen van Engelsch Nieuw-Guinea(Fly-rivier), dus niet heel ver van
Merauke Oostwaarts, een gemiddelde Index van 76.3 is gevonden.
Nog vind ik bij Dr. R. P ö C H *) omtrent 15 Papoea’s uit de
buurt van Merauke medegedeeld, dat ze meest dolichocephaal
of mesocephaal zijn.
Den Lengte-Hoogte Index kon ik van 24 mannen en 11 vrouwen
van groep I berekenen, en vond als gemiddelde voor de mannen
69.36 en voor de vrouwen 66.07. Voor 8 kinderen van Meraukg
63.54, dus allen chamaecephaal (laaghoofdig).
Verder bepaalde ik, zoo goed het mij mogelijk was, den horizontalen,
sagittalen en transversalen schedelomtrek, wat, tenge-
volge van den sterken haargroei en de eigenaardige coiffures, niet
altijd gemakkelijk ging. Bij enkele personen van groep I was
het bepalen dezer maten zelfs geheel onmogelijk. Ik geef hier-
onder in Tabel XIII de resultaten dezer metingen in gemiddelden,
waarbij weder de tusschen haakjes geplaatste cijfers het aantal der
gemeten personen aangeeft.
T a b e l XI I I . H o o f d o m t r e k .
Groep. Horizontaal. Sagittaal. Transversaal. Aantal
personen.
1 M .. 56.9 (36) 35-4 (3 D 33-5 (40) '_
V. 54-8 (14) 3 4 -o (15) 32.5 (15) —
II. M .. 54-5 36.9 33*4 14
52.0 36.5 31-5 2
III. M. ' 54-6 36.1 32.8 9
V. 52.0 34-° 32.0 1
IV. M. 54-7 3 7 -i 32.5 10
V. M. 52.5 37-0 33-2 5
V. 52.0
GJ 00
ö
33-5 1
1) Sitzungsberichte der Kaiserl. Akademie der Wissenschaften in W i e n ._
Mathem. Naturw. Klasse. — Bd. CLV. Abt. I. Juni 1906; en later in Zeitschrift
für Ethnologie, XXXIX (1907), p. 391.
De kleinste horizontale hoofdomtrek was bij de mannen 45,
bij de vrouwen 50; als grootste vond ik bij de mannen 64, bij
de vrouwen 61.
Van de aangezichtsmaten bepaalde ik vooreerst de physiog-
nomische aangezichtshoogte, d. i. die van haargrens tot kin en
vond bij de verschillende groepen de gemiddelden, die hier
volgen, waarbij tusschen haakjes, het aantal der betrekkelijke
personen is geplaatst.
Groep 1 Mannen 20.5 (42)
„ II. 19.9 (14)
, III , 18.8 (7)
, IV. „ 18.9 (10)
» V. „ 18.5 (5)
Vrouwen 18.0 (15)
17-4 (2)
16.8 (1)
16.7 (1)
Steeds was de physiognomische aangezichtshoogte der mannen
grooter dan die der vrouwen.
Van de i ste groep bepaalde ik bovendien bij 26 mannen de
morphologische aangezichtshoogte (afstand van kin tot neus-
wortel) en vond deze gemiddeld 11.7, bij 11 vrouwen dezer
groep 10.4 c.M.
Enkele breedtematen van het aangezicht zijn in onderstaande
tabel opgenomen.
T a b e l X I V . T r a n s v e r s a l e a a n g e z i c h t s m a t e n .
Groep.
Kleinste
voorhoofdsbreedte.
Jukboogbreedte.
Mandibulaarbreedte.
. . Aantal
personen.
I. M. 11.8 13*9 10.6 46
V. 11.4 13-0 9.8 16
II. M. 11.0 13.6 10.8 *4
V. 10.2 11.9 9.6 2
III. M. 11.2 13.2 10.5 9
V. 10.8 12.2 9.0 1
IV. M. i i -3 13-8 10.2 5
V. M. 11.0 12.9 IO .I 5
V. 10.7 12.9 10.2 1
Hier laat ik wederom volgen een der weinige maten aan het
hoofd door CH A LM E R S medegedeeld, n. 1. de jukboogbreedte.