
PL A A T III (Merauke-j on gens).
(Illustraties 87— 89).
K o n o k e (87) heb ik niet gemeten; wegens zijn hoiiding, die
de lichaamslijnen mooi doet uitkomen, is ook hij bij de portretten
gevoegd.
K ow a ik e en W a t k a i (88) zijn twee mooie slanke jongensfiguren;
de fijne regelmatig gevormde gezichten zijn door het drukprocede
minder duidelijk geworden. K ow a ik e heeft een trom (kandara)
in de linkerhand zooals bij het dansen gebruikt wordt, en laat de
rechterhand op de leguaanhuid rüsten die het eene einde overspant.
JOUWEICE (88) vertoont evenals vele kleine Papoea-kinderen een
opgezetten buik, dien we „sagobuik” zouden kunnen noemen naar
analogie van de „aardappelbuiken” bij ons, de „rijstbuiken”
op Java.
T je tw a i, J o e r ik e en S a rp a i (89) staan niet met zoo’n mooie
rechte houding als Kowaike en Watkai, wat echter wel meer
toeval kan zijn; bovendien zijn ze wat meer knokig. Eigenaardig
is het een weinig uitpuilen van de condyli interni femorum bij
T je tw a i en S a rp a i, en de promineerende papillae mammae bij
deze drie. Evenals K o n o k e , dragen deze drie armbanden van
varkens-scrota.