
beschouwd moeten worden als eene uitvloeisel van de hoogere
beschaving welke wij aan de Papoea’s willen opdringen.
Eenvoudig als in hunne zeden, zijn ze 00k in hunne levens-
wijze. Sago, veldvruchten en hetgeen jacht en vischvangst op-
leveren, vormen hun voedsel. In de nabijheid van de kampoeng’s
hebben ze aangelegde tuinen waar suikerriet, bananen e. d. ver-
bouwd worden. Overblijfselen van kanalen tot waterafvoer zijn
aanwezig. In het droge jaargetijde begeven zij zieh op grooten
afstand van hunne kampoeng’s tot uitoefening van visscherij,
het vervaardigen van prauwen, 00k tot het ondernemen van
sneltochten. Met hunne prauwen, waarin ruimte is voor vier tot
zestien man en waarin zij in staande houding pagaaien, bewegen
zij zieh over de zee, daarbij zooveel mogelijk de kust houdende.
Het gereedschap zoowel voor vredes- als oorlogsdoeleinden is
eveneens zeer primitief en bestaat uit boog met pijlen van ver-
schillend maaksel naarmate van het doel, steenen bijlen, knodsen,
dolken gemaakt van casuaris-beenderen, speren, scherpe steenen
welke den dienst van messen verrichten. Ofschoon zij niet over
ijzer beschikken, kennen zij dit materiaal zeer goed en zijn er
verzot op; alle mogelijke middelen nemen zij daartoe te baat.
Zoo werd in het begin van onze vestiging een ijzeren bebake-
nings-boei vermist, welke men afgedreven waande; maar waarvan
nader bleek dat hij was weggehaald en door middel hunner
steenen messen in kleine stukken verdeeld. Hetgeen wel pleit
voor de hoedanigheid dier messen. En nog slechts enkele maanden
geleden herhaalde zieh hetzelfde geval.
Of en zoo ja welk soort eeredienst zij bezitten, behalve voor
de afgestorvenen, is mij niet voldoende bekend om daarover
uitsluitsel te geven.
Wat betreft den aard van dit volkje, naast de in ons 00g
onvergefelijke roof- en moordzucht bezitten zij 00k goede eigen-
schappen. Zij zijn goedhartig, vroolijk en opgeruimd, maar blijven
uitteraard tegenover ons steeds min of meer wantrouwend. Zij
begrijpen ons niet, en beseffen niet waarom hun dat koppen-
snellen verboden wordt; zij zien daarin geen kwaad. En 00k in
onze oogen moet dit misdrijf minder ernstig toonen, wanneer
we weten hoe weinig lieden van dergelijke ontwikkeling aan het
leven hechten en hoe weinig gevoelig zij zijn voor lichamelijke
pijn. Meerdere ontwikkeling en beschaving, zooals wij die ver-
staan, gaan vergezeld van meerderen angst voor den dood en
gevoeligheid van de huid. Verder zien zij niet veel verschil in
het ontnemen van het leven aan een medemensch of b. v. aan
een varken. En aangezien zij, ofschoon naar Gods evenbeeld ge-
schapen, zeker niet veel dieper voelen dan de dieren des velds, is
hunne opvatting zeer goed te verklären. Zelfs zonder al deze over-
wegingen zou daarvoor soms veel te zeggen zijn, wanneer we het
redelijke verstand vaak slechts in verkeerde richting zien gebruiken.
Of zij moedig zijn? Volgens onze begrippen, die vereischen dat
men stand zou houden tegen een beter bewapenden vijand, zeker
niet. Hebben zij eenmaal het besef van hunne inferioriteit, dan
bergen zij het veege lijf en wachten een goede gelegenheidafom hun
slag te slaan. Verraderlijk, zeggen wij. Honni soit qui mal y pense.
Abstracte begrippen houden ze er 00k op na in sommige
aangelegenheden ; ze ontleenen hunne Symbolen aan het dage-
lijksche leven. Is de jacht op het varken voor hen het gevaarlijkst,
deszelfs naam aan een persoon toegekend is de onderscheiding
voor moed. Het woord basikü (varken), iemand toegevoegd hetzij
uit vleierij hetzij uit overtuiging, dient tot het kenbaar maken
van den hoogen dunk dien men van hem koestert. Wordt men
daarentegen vereerd met den naam sahamM (kangoeroe), het
weerlooze dier dat zijn heil alleen aan een snelle vlucht kan ontleenen,
dan is men gebrandmerkt als een lafaard. Naar hunne overtuiging
loopen er in dit ondermaansche meer sahamke’s dan basike?s
rond. Eene overtuiging die zeker door velen zal gedeeld worden.
Aan kunst wordt weinig gedaan; eenvoudig snijwerk aange-
bracht op de snavels der prauwen, op houten Schilden, houten
borden, insnijdingen op de dolken van casuaris-pooten is almede
het voornaamste van hetgeen we zagen. Ook aan de huizen,
welke meestal op palen gebouwd zijn, komt dikwijls snijwerk voor.
Gedurende den tijd van oponthoud te Mërauke hadden we
onze Timoreesche koeli’s aan het werk gezet met het verzamelen
van materiaal voor en het vervaardigen van touw en atap'pen. Binden
dekkingsmiddelen toch zouden in groote hoeveelheid benoodigd
zijn in den eersten tijd en de koeli’s hadden niets beters te doen.
Doch ze bleken vrij lui bij den arbeid, feu sacré viel bij hen niet
te constateeren. Ook bleek het ons dat het gezag van de man-
doer’s vrij denkbeeidig was en dezen zelve niet veel beteekenden.
Als hart verheilend voorbeeld begonnen ze een van de eerste
dagen na aankomst elkaar te lijf te gaan, waarbij de eene een
beet in de borst opliep van vrij ernstigen aard. De bijter was
nog wel aanbevolen als hebbende Europeesch bloed in de aderen,
waarop hij eenigszins prat ging, doch waarvan de eenige uiting
bestond in het zeggen van een binnensmonds gemompeld „Goe