
H
Wat het aantal koeli’s betreft door S lR W IL L IAM op zijn
grooten bergtocht gebruikt, dit bedroeg aanvankelijk ± 130 man
Papoea’s van Britsch N. G.; hij had met behulp van hen al zijn
voorraden opgevoerd naar het hoogste längs de rivier bereikte
punt; daarna had hij met ± 35 man den eigenlijken landtocht
aangevangen en ten slotte met 5 man het einddoel bereikt; van
de ongeveer 100 man voor het opvoeren naar het hoogste rivier-
kamp gebruikt, werden geleidelijk gedjeelten naar hun negorijen
teruggezonden naarmate het opvoeren vorderde, Eenigszins gaf
dit getal van zh 130 dus een aanwijzing voor wat er bij de ont-
worpen expeditie aan koeli-personeel zou kunnen blijken noodig
te zijn.
Aangaande het gewapend geleide, zoo was aanvankelijk gedacht
dit te doen bestaan uit gepasporteerde N. I. militairen, op
Java of elders aan te werven, zonder zieh daarbij de nadeelen
te ontveinzen aan een van alle kanten bijeengegaard wellicht op
den duur minder valide personeel Verbünden. Bij aankomst op
Sabang aldaar aantreffende den kapitein d. Inf. H. C o l i j n , Adjudant
van den Civiel en Militair Gouverneur van Atjeh en Onder-
hoorigheden, luitenant-generaal J. B. V A N H e u t s z , en deze be-
langrijke quaestie met een zoo uitnemend deskundige besprekende,
kreeg de heer P. M. den indruk dat een eventuëel verzoek om
een brigade Maréchaussées, voor gewapend geleide op den landtocht,
wellicht zoude ingewilligd worden. Xijd om dit verzoek
persoonlijk tot den Gouverneur van Atjeh te richten, was er
niet j daarvoor bleef de mailboot te kort op Sabang en was de
communicatie met Oleh-leh te slecht \ en dankbaar werd dus
de tusschenkomst van kapitein COL IJN aanvaard,Lom het telefonisch
längs den telegraafkabel te doen. Toen kort daarop het
antwoord werd ontvangen, dat tegen het eventuëel afstaan van
een brigade Maréchaussées bij den Gouverneur van Atjeh geen
bezwaren bestonden, mocht deze zoo welkome tijding een goede
entrée van Indië genoemd worden. Welk beter geleide toch
denkbaar op een tocht als de aanstaande, dan van mannen
bekend om hun onversaagdheid, onvermoeidheid, groote gehard-
heid en eenvoudige levenswijze.
Na aankomst op Java den 21 sten Maart, werden door den heer
P. M. talrijke bezoeken bij de verschillende autoriteiten afgelegd
om zekerheid te verkrijgen of, en zoo ja, in hoeverre, de Indische
Regeering bereid was de plannen van het Genootschap te steunen.
De voorloopige indruk van deze bezoeken was, dat op krachtige
hulp van Gouvernementswege mocht gerekend worden; de S ym pathie
waarmede de zaak werd ontvangen, was — afgescheiden
van de officieele aanbeveling van uit Nederland — zeker in niet
geringe mate te danken aan de tactvolle wijze waarop zij eenigen
tijd te voren door het Bestuurslid, den heer J. B. A. JO N C KH E E R ,
bij de verschillende hoogere en lagere autoriteiten in Indie was
ingeleid.
Nadat door bespreking met het Legerbestuur en den Vloot-
voogd vernomen was, tegen welke verzoeken vanwege het Genootschap
hunnerzijds geene bezwaren tot inwilliging bestonden
werden eerst mondeling en later per request aan den Gouverneur-
Generaal van Ned. Indie, Z. E. den luitenant-generaal W. R oose-
BOOM, de middelen aangevraagd, om de plannen van het Genootschap
tot verwezenlijking te kunnen brengen.
In dit request, d.d. 26 Maart 1904, heette het onder meer:
„Aangezien het Genootschap voornoemd zieh voorstelt het onderzoek te
doen bestaan uit:
1». een topografische, geologische en natuurkundige verkenning van het
binnenland in de nchting van het hooggebergte en
2". een hydrografisch-astronomische opname der Zuidwestkust van Nieuw-Guinea •
en waar zieh voor sub i» reeds hebben beschikbaar gesteld de geoloog-
mij^enmgenieur C . Mo e r m a n en de genees- en natuurkundige T. W R K o ch
beiden uit Nederland en voor sub 2<> de ondergeteekende, daar zoude tot uit-
voenng van het voorgenomen onderzoek niet kunnen worden ontbeerd I
a. voor de verkenning van het binnenland:
I. een topograaf, tevens leider der landexpeditie;
II. een beperkt aantal flinke vertrouwde inlanders tot dekking van per-
soneel en materieel;
b. voor de kustopname:
I. een stoomschip, waarvan commandant en officieren met opname ver-
trouwd zijn en dat hiervoor de noodige hulpmiddelen in personeel en
materieel aan boord heeft;
II. een klein stoomvaartuig, aan dit stoomschip toegevoegd” .
Punt voor punt werden daarop toegelicht de gronden waarom
het aangevraagde onontbeerlijk werd geacht.
Zoo werd gemeend dat het topografeeren en de leiding der
landexpeditie bij voorkeur zou moeten worden toevertrouwd aan
een officier of oud-officier van den Topografischen Dienst van
het N. I.-leger, als liggende die opdracht geheel binnen de sfeer
van zijn tegenwoordigen of vroegeren werkring.
Wat de gewapende dekking betreft, werd aangevoerd dat bij
een expeditie! als de voorgenomene — die op haar uitgangs-
punt zou terugkeeren, en niet mocht rekenen onderweg uit de
oorgetrokken landstreek haar voorraden te kunnen aanvullen ,