
„was + 50 a 60 Meter van de oevers, en dus 00k van de
„huizen, verwijderd — bleek, dat ouderen van dagen, mannen
„eh vrouwen, naar alle waarschijrilijkheid bezig waren ons te
„bezweren. E e n b amb o e k o k e r van ± 1 Me t e r l engt e ,
„ g e he e l d o o r g e s t o k e n en aan e en k ä n t di cht , we r d
„ g e v u l d me t kalk, de b amb o e bij he t g e s l o t e n e i nde
„ v a s t g e h o u d e n en m e t : een ruk de k a l k in de l u c h t
„ g e s t r ö o l d ’. . . . Bij de meer bij de monding gelegen kampoeng
„zag ik zelfs dwars over de rivier eene heele groep prauwen
„wäärin de mannen bezig waren om.kalk in de lucht te strooien” .
(Tijdschr. Aardr. Gen., 2« Ser., XXIII, 1906, p. 932).
1906 (17 Oct.). Dit bericht is van de eerste opvaart der Noord-
r ivi er , 00k per Valk, en van denzelfden gezaghebber H o n d i u s
V A N H e r w e r d e n . Bij de eerste kampoeng, een eind stroömop,
aan een kreek, heet het: „Zoodra de inboorlingen ons zagen
„aankomen, b e g o n n e n zij k a l k op te g ooi en. Het maakte
„den indruk alsof in de verte een schot (maar niet met rookzwak
:„buskruit!) gelost werd. Toen de „Valk” de kreek passeerde,
„begonnen alle inboorlingen te schreeuwen en te brüllen en ons
„met kalk te bezweren” . (Tijdschr. Aardr. Gen., 2« Ser.,' X X IV ,
1907, p. 191). Terwijl de zelfst. Assistent-Resident H e l l w i g , de
bfficieele leider dezer eerste tochten op Oetoemboewe en Noord-
rlvier, in zijn Rapport spreekt van „het b l a z e n van w o l k e n
aSch en k a l k ui t b amb o e - k o k e r s ” . (I.e. p. 201).
1 9 0 7 (5 Mei). Bij de eerste opvaart der LORENTZ-expeditie
van dezelfde Noord-rivier, ongeveer in den middenloop, werd
dit door den Leider gerapporteerd: „Wij kwamen dien avond
„ten anker voor eene kleine kreek, waaraan een kampong lag
„van een twintigtal huizen. Bij het ten anker komen heerschte
„eene groote opgewondenheid, die zieh uitte in schreeuwen,
„joelen en s t r o o i en v an k a l k ui t een b amb o e - k o k e r in
„de l u c h t en op he t wat e r . Het meest aannemelijke lijkt mij
„dit als een soort bezwering te beschouwen om een mogelijk
„gevaar af te wenden; t e l k e n s al s er i et s b i j z on d e r s ge-
„beurde , bijv. bij het lossen van een geweerschot ging ergehuil
„op en we r d er' me t k a l k g e g o o i d , terwijl zij met de
„pagaaien op de boorden van hünne prauwen sloegen” . (Bulletin
N°. 53 der Mij. t. bevord. v. h. Natuurk. Onderz. d. Ned. Kol.,
p. 3—^4; zijnde het 3e Bulletin der Zuid Nieuw-Guinea-expeditie).
En twee dagen later, 7 Mei, bij een groote kampoeng even
beneden Bivak-eiland (zie K ä a r t Ia) was de ervaring deze: „Bij
„het maken van eene excursie om te verzamelen dicht bij de
„kampong, dachten zij zeker, dat wij van plan waren naar hunne
„kampong te gaan; de geheele rivier was ten minste afgezet
„met een tiental prauwen om ons den doortocht te beletten;
„ g r o o t e k a l k w o l k e n w e r d e n ui t de k o k e r s g ew o r p e n
„om ons te v e r s c h r i k k e n ” . (ibid., p. 6).
Aldus de diverse getuigenissen van 1770— 1907. Vatten we
deze thans samen, dan krijgen we de volgende resultaten:
i°. Tegenwoordig tusschen ca. 1370 en 1390 O.L. heeft men nog
altijd aan Nieuw-Guinea’s Zuidwestkust de inlandsche gewoonte,
tot diep in het binnenland toe voorzoover de rivieren goed
bevaarbaar zijn, om, door het opwerpen van kalk, al dan dan
niet vermengd met asch of fijn zand, vijanden te „bezweren”
en a f te schrikken; of 00k wel om aan vrienden „seinen” te
geven, teekenen van verstandhouding of verkenning.
Het eerste doel is zonder twijfel primair; het tweede even
ongetwijfeld secunddir, jonger van wording. Het oorspron-
kelijke „bezwerings” -karakter van deze daad tegenover vijanden
kon pas bij vredelievender bevolking overgaan in het vriend-
schappelijk „elkaar seinen geven” .
2°. Vroeger kwam dit gebruik ook voor tusschen i3Ö°en I37° 0 .L.
aan diezelfde kust, maar juist reeds hoofdzakelijk in dat tweede,
vredelievende karakter. De handel met de Ceram’mers had er
daar een sein-systeem van gemaakt; de berichten derTriton-
expeditie uit 1828 zijn dienomtrent kategorisch. Tegenwoordig
schijnt dat gebruik aan dit deel der-Nieuw-Guineesche kust
geheel buiten zwang te zijn geraakt. Misschien zal men het
dieper het binnenland in weer terugvinden. Er is alle aan-
leiding om het zeggen van den Ceram’schen tolk uit 1828
(aangehaald door M ü l l e r ) te vertrouwen, dat in die streken
waar dit kalk-werpen en als vriendschappelijk sein en als
vijandig bezwerings-middel gebruikt werd, het zijwaarts-
slingeren der stof het eerste ten doel had, doch het recht-
vooruitwerpen voor het laatste diende. .
30. De wijze van dat opwerpen van kalk e. d. was en is tweeerlei-,
a. het s l i n g e r e n v an fijn v e r d e e l d e s t o f me t de
hand ui t l ange , sma l l e b amb o e k o k e r s , aan e£ne
zijde dicht, aan den anderen kant open, c.q. met doorboorde
tusschenschotten; bamboekokers, die dan van ca. — 1 M.
varieeren; b. h e t b l a z en v an k a l k ui t k o r t e r e b amb o e k
o k e r s , aan de eene zijde van een blaasgat voorzien, aan
den anderen kant open, ca. 30— 35 cM. lang.