
B. HYD RO GR A PH ISCH E A A N T E E K E N IN G EN
B E T R E F F E N D E DE Z. W. K U S T V A N NIEUW-GUINEA.
- ■ n °
In het voorafgaand Algemeen Verslag komen in den loop van
het reisverhaal verspreide mededeelingen voor aangaande de
eesteldheid van de kust en den ondervonden weerstoestand.
Teneinde het overzicht te vergemakkelijken en het zoo vol-
ledig mogelijk te maken, zijn zij hieronder bijeengevoegd, tegelijk
met de opmerkingen van hen die in vroeger of later tijden deze
streken bezochten.
De Z. W. kust van Nieuw-Guinea, van Kaap Boeroe
af (even beoosten de Etnabaai) tot aan Prinses Marianne-
S tra a t, is laag. Grootendeels is zij bedekt met hoogopgaande
rhizophoren, waardoor het achterliggend terrein geheel aan het
oog blijft onttrokken; alleen met laagwater komt er een meer
of minder breede modderstrook bloot. Voor het overige treft
men hier en daar klei- of zandstrand aan met zwaar geboomte,
waaronder somtijds tjemaras, begroeid; in het bizonder komt
deze boomsoort bij riviermondingen en op eenige kleine eilanden
voor en zijn deze daardoor reeds van verre uit zee kenbaar.
Koraalvorming werd niet opgemerkt; steenen werden alleen in
de monding van eene rivier (de Digoel, zie later) aangetroffen.
Daar de kustlijn, behoudens na te noemen uitzonderingen, weinig
ingesneden is en zieh derhalve geleidelijk van O. Z. O. tot Z. Z. O.
ombuigt, worden er in het algemeen geen scherp uitstekende
hoeken of kapen gevormd aan welke men zieh gemakkelijk zou
kunnen verkennen. Bij het längs den wal stoomen, is het dan ook
vooruit een voortdurend waterend opdoemen van de kust aan
den horizon, en achteruit een zieh aldus uit het gezicht verliezen.
Vertoont zieh derhalve het vöörland over zijn geheele uitge-
strektheid van ongeveer 350 mijlen ') als een eentonige boomenrij
1) Waar hier en later van mijlen gesproken wotdt, zijn steeds bedoeld; zeemijlert.