
richting waren ook door hem aangenomen twee vertrouwde inlanders,
waarvan de een, NAiBl, in vroeger jaren als zoologisch
helper Prof. WEBER op zijn reizen in Indie vergezeld had, en de
ander, BANDOENG, voor assistentie bij het zoeken en conserveeren
van planten, met de Zwitsersche natuuronderzoekers SARASIN
de binnenlanden van Celebes was doorgetrokken. — Ook later
nog werd van ’s Lands Plantentuin, dank zij de welwillende
medewerking van zijnen Directeur, Prof. Dr. M. T reub, hulp
ondervonden. Toen nl. Dr. K och in de eerstvolgende maanden
verschillende zaken op het gebied van flora en fauna had bijeen-
gebracht en geconserveerd en naar den Plantentuin opgezonden,
ontving hij van daar, op zijn verzoek, waardevolle opmerkingen
betreffende hetgeen door hem verricht was en kon hij zieh deze
mededeelingen voor den vervolge ten nutte maken.
III. H E T VÖ O RO N D ER ZO E K OP NIEUW-GUINEA.
Zooais reeds hierboven werd medegedeeld had dit vooronder-
zoek ten doel, het uitzoeken van een geschikt landingspunt op
dät gedeelte der Z. W. kust, hetwelk niet te ver van het hoog-
gebergte verwijderd was, en waar een of rneerdere rivieren uit-
mondden längs welke in de gewenschte richting te water zoover
mogelijk zoude kunnen worden doorgedrongen; door zulk een
riviertransport kon toch de onvermijdelijk zware landtocht zooveel
doenlijk bekort worden.
Op deze voor beide moessons ^ doch inzonderheid voor den
Z. O. moesson — openliggende kust, mocht daarbij niet gerekend
worden om op een open reede te debarkeeren; het was een eisch
van zeemanschap, dat alleen een beschütte baai of bevaarbare
riviermond voor dit doel zou worden uitgekozen.
Nu was juist dit kustgedeelte in September I9°3 door het
Gouvernemehtsstoomschip van Doorn bezocht en onder leiding
van den gezaghebber W. DE JONG in schetskaart gebracht, en
was daarbij tevergeefs gezöcht naar de eenige baai die zieh
volgens de bestaande zeekaarten hier moest bevinden: de zoo-
genaamde Pisa-ng-baai. Het lag dus voor de hand dat thans in
aansluiting aan dit onderzoek van 1903 zoude worden voortgewerkt.
13 April te Merauke aankomende, mocht de heer P. M. reeds
dadelijk ondervinden dat het Bestuurhoofd van Zuid-Nieuw-Guinea
zijne aan den Voorzitter van het Genootschap schriftelijk gegeven
belofte: „dat hij de zaak der expeditie naar zijn vermögen zou
steunen” , zoude gestand doen. Hij deelde den heer P. M. dan
ook mede dat hij geen bezwaren had, den stoomer van zijn
Gewest tijdelijk tot het vööronderzoek op de Z. W. kust ter be-
schikking te stellen. Naardien hij evenwel zelf dien tocht, evenals
den vorigen, wilde medemaken, doch Mëraukë nog niet kon ver-
laten, moest het vertrek naar de kust nog uitgesteld worden.
Het Bestuurshoofd verwachtte n.l. over eenige dagen per drie-
maandelijksche Ambon-mailboot eenige Paters van het Heilige
Hart, die volgens een maanden van te. voren gemaakte afspraak,
met deze gelegenheid van de Kei-eilanden zouden overkomen, om
over het oprichten van een Katholieke Missie te Meraukë te
confereeren.
Ten einde niet werkeloos te Mëraukë te vertoeven — met den
heer KROESEN kon later op de kustreis alle noodige overleg over
de expeditie gepleegd worden — verzocht en verkreeg de heer
P. M. de vergunning om met den Gouvernementsstoomer Lombok
een paar punten op de Zuidkust astronomisch te bepalen.
In de eerste plaats werd uitgekozen K a a p Va l s c h , de West-
punt van Frederik Hendrik-eiland, waar thans met de kentering
de gelegenheid tot landen bizonder günstig was. De Contrôleur van
Mëraukë, de heer J. Seyne K ok, zoude embarkeeren voor moge-
lijke politieke aanraking met de bewoners van dit nog nimmer
bezochte punt, terwijl de Ie luitenant der Infanterie, de heer
W. C. Schäfer, met ± 20 militairen voor de veiligheid aan wal
zoude zorgdragen.
De Lombok werd gecommandeerd door den gezaghebber, den
heer W. DE JONG, denzelfden die reeds tal van «reizen op deze
kusten gedaan had, en die, bijgestaan door den ien stuurman den
heer H. C. Y kema , dank zij beider groote werkkracht en werklust,
reeds zoo veel had bijgedragen tot vermeerdering der hydrografische
kennis van deze gewesten.
Ook Dr. K och zoude de reis medemaken, en plukte hij later
op dezen tocht de eerste plant en ving het eerste insekt van
de talloos vele die in de volgende maanden door hem gedroogd,
opgeprikt of op andere wijze geconserveerd zouden worden. Sedert
deze reis verliefen hem niet meer de stopflesch met cyaan-
kalium en de glazen buisjes, waarin al wat gevangen werd zijn
laatsten adern uitblies, alvorens naar het spiritus-rijk te vçrhuizen.
De uitroep: „Doctor, een beest!” , op welk gedeelte van dag of
nacht ook geuit, was voldoende om den onvermoeiden verzame