
te heeten (zie A . V . p. 27 en 58, en landverk. 4, Krt. VII). In
Sept. 1904 werd zij voor het eerst in schetskaart gebracht over
een afstand van ± 32 mijl (zie A . V . p. 59), en eenigen tijd
later nogmaals en ± 6 mijl hoogerop (zie A. V . p. 63, noot en
Krt. V).
. Ongeveer 15 mijl de kust weder oostwaarts volgende, treft
men op ± 6 mijl uit den wal, de eerste zandbanken aan, naar
den ontdekker de Jong’s banken geheeten. — Wellicht zijn
het dezelfde die op de zeekaarten eenige minuten meer om de
West zijn geteekend.
Van hier af liggen dicht onder de kust, op onderlingen afstand
van ongeveer 10 mijl, het Torpedoboot^eil., het Kasteel-eil.
en de Lage-eil.en, alle aldus genaamd naar hun uiterlijk voor-
komen (zie landverk. 8 en 9, Krt. VII). Bij Kasteel-eil. valt een
rivier in zee, wier benedenloop in Oct. 1904 over ± 14 mijl in
schetskaart is gebracht (zie A . V . p. 74 en Krt. V ) ; 00k hier is
onder beperkende omstandigheden toegang voor zeeschepen. —
A ls bizonderheid zij vermeld dat laatstgenoemd eiland nagenoeg
op de zelfde plaats ligt, waar op de kaart van M o d e r a van 1828
00k een eiland voorkomt; dit is een der weinige scherp over-
eenkomende punten tusschen de opname van toen en die van
de laatste jaren. Ten deele zullen de verschillen moeten worden
toegeschreven aan vormverandering tusschentijds van deze alluviale
kust, ten deele 00k aan de vroeger zooveel gebrekkiger werk-
wijze met zeilschepen en roeisloepen en aan de destijds minder
volmaakte instrumenten.
Dwars van de Lage-eil.en; ¡.n diepten van 8 en 9 vadem de
kust oostelijk verder volgende, kan men voor het eerst na Hoek
Boeroe, een duidelijke onderbreking der kustlijn vöoruit, waar-
nemen. Gedurende eenigen tijd toch blijft zij eindigen in een
alleenstaanden kenbaren boomhompel (zie landverk. 10, Krt. VII),
en komen niet weder telkens verderafliggende boomgroepen boven
de kim öprijzen. Een baai kondigt zieh dus aan en weldra is
00k haar schijnbaar zooveel lagere achterwal, buiten dien hompel,
zichtbaar. Het is de eenige baai die op de Z. W. kust voorkomt,
en naar het schip dat haar het eerst binnenvoer, is ze de
Flamingobaai genoemd ').
Het is een meer breede dan diepe inham (resp. 5 en 2 '/2 mijl)
1) Aanvankelijk werd z i j .O o s t b a a i gedoopt, daar het toenmalig kustonderzoek
niet verder Obst werd uitgestrekt (zie A. Y . p. 73), doch voor een baai die middeh op
een lange gestrekte kust ligt, werd deze benaming bij later inzien te oneigenlijk geacht.
met de opening naar het Z. W. gekeerd. De drempel ligt buiten
den baai-mond, ongeveer midden er voor; om de Noord steekt
hij af van den N. W.hoek der baai en heeft op ± i'/2 mijl uit
den wal een kleine zandbank, die met 1. w. droogvalt; om de
Zuid sluit hij aan bij een uitgestrekte bank van modder en zand,
die van af den Zuidhoek der baai vrijwel recht West ± 13 mijl
uitsteekt. De diepte op deze bank bedraagt minder dan 2 vadem.
De beste overgang van den drempel wordt gevonden met een
zeer kenbare opening in de boomen ongeveer 0 .'/,N.r.w., welke
richting tevens de geul aangeeft. De drempel is daar vrij smal,
niet lan gen aan weerszijden vrij steil; de minste diepte bedraagt
daarop 10 ä n voet bij laagwater, en aan weerszijden 4 en 5
vadem. Op het droge gedeelte wordt het zandbankje ongeyeer
N. N. O. gepeild; even daaroverheen, komen bankje en hompel
op den Noordwal, ineen.
In de binnenbaai monden, met een aanvankelijke diepte van
5 ä 6 vadem, drie groote rivieren uit, in het N. N. W., het Noorden
en het Oosten; de monding van deze laatste, is het gat in de
boomen waarop binnenkomend wordt aangestuurd; het is reeds
vrij ver van uit zee duidelijk tte verkennen.
De baai werd in Oct. 1904 in) schetskaart gebracht, de rivieren
destijds alleen aan den ingang verkend (zie A . V. p. 65 en v.v.).
D e Noord- en de Oost-rivier (deze laatste volgens inlandsche
opgave — later tegengesproken — de Oetoemboewe geheeten)
zijn in Oct. 1906. door het Gouv. S. S. Valk resp. ± 60 en
± 55 mijl opgevaren en daarna ieder nog ongeveer 30 mijl
hoogerop verkend; de eindpunten van dezen tocht ') werden in
Breedte en Lengte bepaald. De bevolking is talrijk en nam
destijds hier en daar een eenigszins teruggetrokken houding aan.
Daar de. ankerplaatsen in de binnenbaai, meer of minder nabij
de monding der rivieren, in de vaargeul liggen, Staat er een
zwaar ebtij; het water blijft brak.
De boven vermelde modderbank bezuiden den drempel, ± 13
mijl West vanaf de Zuidhoek der baai uitstekende, houdt blijkens
loodingen van het Gouv. S. S. Valk in April 19062) tot op
± 6° Z. Br. ongeveer dezelfde breedte en blijft aan den wal
verbonden; daar de algemeene richting der kust en dus 00k
die van de buitenzijde der bank — behoudens eene inbuiging
1) Zie T. A. G. Dl. X X IV (1907), pag. 178 en v.v.
2) Zie T. A. G. Dl. XXIII (1906), pag. 919 en v.v.