
koi ehanì '„is däar een weg?”
eh.an Kapondoe koi „daar is de weg naar Kapondoe” .
nok boei miet, ambiede ehan „ik ga naar den put, om daar te zitten” .
maroe ehan „daar is een tuin” .
onirn ehan ietqr „daar Staat een man” :
Als groridwoord van dit ehan kan worden aangenomen ehe,
maar er zijn bezwaren daartegen. Vooreepst is ehe aanw. voorn.w.
en bijwoord van den r s t e n persoon (deze, dit; hier) en ten
tweede is de vorm zóó, dat men wegvalling van de laatste e
moèt aannemen, voor een süffix -an, dat de beteekenis van het
woord van den i s t e n naar den 2<ien pers., verplaatst. Daar wij nu
Van ehe (zie bl. 650) dé vormen e en he hebben leeren kennen, is
het waarschijnlijk juister om van ehe en ehan slèchts de bestand-
■deelen e gelijk te Stellen en hah te identificeeren met hqn „vinden”
(bl. 18b), dat wellicht 00k oorsp. een aaPwijzend woord is, met
de beteekenis „daar, daar is het, daar hebt ge het” .
Deze beteekenis päst 00k goed op het tweede voorbeeld,
wohan o f wohane, dat naast wo als voorn.w. van d.eh 2den pers.
,e. v. wordt gebruikt. Indien het boven onderstelde juist is, be-
teekent wohan, wohane dus z. v. a. „gij daar”, en is als een
versterkte vorm van wo op te vatten.
Zonde'r twijfel zijn er meer achtervoegsels in het Merauke’sch,
dan de weinige die hier konden besproken worden. Wanneer
men vergelijkt gau (doof) en gaune (hooren)’ ), dari is men ge-
neigd in -ne eep ontkennend aqhtervoegsel ,te. ziep en dit wordt
bevestigd door de volgendo voorbeelden : tamóeneke „geen voedsel
(tamoe) hebbend” , maroeneke „geen tuin (maroé) hebbend” , paja-
neke „niet plantend (paja).
Voor „buidelrat” wordt opgegeven toèba en toeban ( bl. 12») en
■voor „schreien” ievie en ieviene (bl. 7a). Misschien bevatten dus
toeban en ievene een zelfde .suffix rie- Naast damie „komen, zullen,
voornemens zijn, straks”, wordt opgegeven dahiiéme (bl. 7b); 00k
.dit me kan een suffix zijn. Zoo kan bambärie. „bedriegen, iets
voor de aardigheid doen” (bl. 19b) een suffix rie bevatten; de
klemtoon op mba spreekt daarvoor, evenals de overeenkomst met
babà „mond” . Dit laatste is een klanknabootsend woord, waar-
mede wordt nagedaan het geluid van het openen en sluiten der
lippen. Bambarie zou dus kupnen beteeken „iets alleen met dep
mopd doep, maar niet met der daad, praatjes verkoopen” . En
1 ) In o v e re en s tem m in g m e t d e an d e re v o o rb e e ld e n is riV v an gciufiV v an b l . 7a
in gaune v e ran d e rd .
zoo zijn er meer vormen van welke kan vermoed worden dat
zij met suffixen zijn samengesteld, maar de Wdl. verschaff; riie.t
genoeg materiaal öm hierin zekerheid te krijgen.
Van de zellständige naamWoorden is reeds gezegd hoe
zij met adjectieven, andere zelfst. naamwoorden, werkwoorden
en voornaamwoorden worden samengesteld, waarbij het bepalende
woord aan het bepaalde vöorafgaat, bv. dom onim „siecht mensch” ,
wabtägoe „dijbeen” , dom kiendonim „siecht ziend mensch” , nok
oesoem „mijne vrouw” . Dit laatste wordt ook uitgedrukt met
nok anambi oesoem of nok kombe Oesoem. De woorden anambe en
kombi worden in gelijke beteekenis gevoegd achter het woord
dat den bezitter aanduidt, bv. iesie onim kombe „van andere
menschen, van een ander, andermans” , nok anambe „van mij’tV
De Wdl. geeft alleen voorbeelden van voornaamwoorden en
samenstellingep met onim (mensch) waar dit kombe en anambe
worden achtergevoegd; tusschen twee zelfst. n.w. schijnt het niet
te worden geplaatst om den genitief aan te duiden. Het is dus
waarschijnlijk syn. met Mal. punja „bezitter” (niet „bezit” , zoo-
als op bl.’2ia wordt gezegd) ').
De datief wordt uitgedrukt door nanggoek 2), dat waarschijnlijk
„plaats” beteekent, bv. takave nanggoek (bl. io a) „vuurplaats,
kookplaats, haard” , noe nanggoek „slaapplaats” . Het omschrijft
dus eigenlijk den locatief; als voorzetsel is het ook te vertalen
met „in plaats van, voor, ten behoeve van” , bv. de sava nanggoek
„hout voor een huis” ; iewoge ambiede nanggoek „om eene vrouw
te trouwen” ; kampak nanggoek „in plaats van, in ruil voor eene
bijl” , save voes nanggoek „sagobladnerf dienende tot roeien” .
De andere naamvallen worden alle door voorzetsels omschreven,
behalve de accusatief die geen uitwendig kenteeken heeft en
dikwijls staat voor het werkwoord waarvan hij het object is, bv.
daka arowade „giet water (daka) uit” , karare akaman „breng het
touw (,karare)” . Dit schijnt vooral bij den Imperatief voor te komen,
waarschijnlijk om nadruk aan het object te geven.
Voorzetsels zijn, behalve de reeds genoemde, ook nog deze
woorden:
I koema „in, binnen” , bv. daka koema „in het water” , wade koema
„in de tasch’’, sa koema „in het zand” , sava koema „in het huis” .
1 ) Z ie o o k b en ed en o p b l . 659 .
2) R a y g e e f t op (t. a. p .) nenggoM\ de k v an nanggoek is dus w ed e r h e t demon-
s t r a t ie f a c h te r v o e g s e l’ o p b l . 648 b e sp ro k en .