
Gr o e p. Jukboogbreedte.
Aantal
personen.
1. Kiwai. 13-3 19
2. Maipua. I3-S 6
3. Orokolo. 13.2 17
4. Toaripi. 13-7 16
(Motumotu).
aangegeven hoogte- en Dreedtemate
T a b e lX IV , behalve voor den Physiognomischen Index waar het
tusschen haakjes is bijgevoegd.
T a b e l XV. I n d i c e s v an he t a an g e z i c h t .
Groep. I Index fronto-
zygomaticus.
Index jugo-
mandibularis.
Physiognomische
aangezichts-
Index.
I. M. 84.9 76.3 67-8 (43)
V.
00
74.8 72.2 (15)
II. M. 85-3 79-4 68.3 (14)
85-7 80.7 68.4 (2)
III. M.
00
00
79-5 70.2 (7)
V. 88.5 73-8 72.6 (1)
IV. M. 81.9 73-9 73.0 (.10)
V. M.
00 OlW 78.3 69-7 (5)
82.9 79.1 77.2 (1)
Ik herinner hier, dat de Index fronto-zygomaticus wordt be-
paald door de formule:
ioo X kleinste voorhoofdsbreedte
jukboogbreedte
de Index jugo-mandibularis door de formule:
ioo X mandibulaarbreedte
jukboogbreedte
en de physiognomische Index door de formule:
io o X jukboogbreedte
physiognomische aangezichtshoogte
Volledigheidswege deel ik nog mede, dat de gemiddelde voorhoofdshoogte
n. 1. afstand kin tot haargrens (physiognomische
aangezichtshoogte), verminderd met afstand kin tot neuswortel
(morphologische aangezichtshoogte), bij 25 mannen van de eerste
groep 8.8, bij 11 vrouwen 7.6 bedroeg.
De Papoea’s nabij Merauke maakten den indruk hooge voor-
hoofden te hebben. Deze indruk is zeker voor een deel veroor-
zaakt door het naar achter dragen van het haar, zoodat het
haar altijd van het voorhoofd is weggestreken.
Toch zijn de voorhoofden werkelijk hooger dan die, welke ik
bij Baliers, Sasak’s en Javanen mat; aangezien ik bij hen de
volgende cijfers vond voor de voorhoofdshoogte: nl. bij Baliers
21 m. 7.9; 10 vr. 6.7; bij Sasak’s 21 m. 7.3; 10 vr. 6.9; bij Javanen
15 m. 7.5; 20 vr. 7.7. Alleen het laatste cijfer overtreft dat van
de Papoea-vrouwen met 1 m.M.; de overige cijfers worden door
de Papoea’s overtroffen.
Hier is aangegeven wat door de uitdrukking „ voorhoofdshoogte”
wordt bedoeld. De confoguratie van het voorhoofd is uit meer
elementen samengesteld; daarbij moet de mate van gewelfaheid
en terugwijkendheid worden uitgedrukt; deze nu worden door
de genoemde cijfers niet gedekt.
Nu volgen nog eenige opgaven omtrent neusmaten. De meeste
neuzen waren recht, een klein gedeelte een weinig convex en
zeer zelden concaaf. De cijfers tusschen haakjes geven weer het
aantal hierop onderzochte personen aan.
T a b e l X V I . Ne u smat e n .
Groep. Hoogte (lengte). Breedte. Index.
I. M. 5.1 (24) 3-9 (43) 74-50
V. 4.6 (11) 3-7 (16) 80.43
II. M. 4-5 0 ) 3-8 (14) ■ —
III. M. 4.8 (8) 3-9 (8) 81.25
V. 4.2 (1) 3-2 (1) 76.19
V. M. 4-4 (5) 3-5 (5) 79-54
V. 4.2 (1) 3-5 0 ) 83-33
Hier volgen de neusmaten door CH A LM E R S opgegeven, tevens
zijn laatste maten.