
T. A. F. S c h a r e n b e r g , gehouden, verplichtte hij later het
Genootschap ten zeerste aan zieh, door geheel belangeloos uit de
opgeroepen liefhebbers het vereischte aantal koeli’s na medische
keuring te kiezen.
Hetgeen de heer S c h a d e e in zijn schrijven nog mededeelde,
over mogelijken aanbouw of aankoop op Kei van prauwen voor
landing en riviertransport, deed den heer P. M. besluiten er van
af zien te trachten zieh aldaar van die vaartuigen te voorzien;
op andere wijze, later te vermelden, werd te zijner tijd aan die
behoefte voldaan.
IV . H E T U ITR U S T EN D ER E X P ED IT IE OP JAVA.
Bij terugkomst op Java, einde Mei 1904, werden de Re-
geeringsbeschikkingen op al hetgeen voor vertrek naar Mëraukë
was aangevraagd, ontvangen, en tevens de mededeeling tot welke
Departementen men zieh voor nadere regeling der détails had te
wenden. De beschikkingen waren alle günstig, en 00k de deta-
cheering van den kapitein der Genie E . J. d e R o c h e m o n t met
ingang van 16 Juni was toegestaan.
Aan dezen officier, als aanstaand leider van den l^ndtocht,
deelde de heer P. M. nu kortelings uit Soerabaja schriftelijk
mede, hetgeen door hem op Nieuw-Guinea was verricht; en daar
hij zieh voor de verschillende besprekingen met de Chefs der
Departementen naar Batavia moest begeven, stelde hij den
kapitein D E R o c h e m o n t onderweg eene ontmoeting voor, ten
einde dezen mondeling verder alle inlichtingen te kunnen geven
en met hem de noodige plannen voor de toekomst te beramen.
Dit onderhoud had in begin Juni te Maos plaats. Kapitein DE
R o c h e m o n t vernam hier alle bizonderheden van het onderzoek
ter kuste, en ontving tevens ter lezing de schriftelijke belofte van
het Bestuurshoofd van Zuid Nieuw-Guinea, aangaande het voort-
zetten daarvan.
Met hetgeen verricht was en met bovengenoemde belofte nam
kapitein d e R o c h e m o n t geheel genoegen, en werd daarop door
den heer P. M. en hem besloten tot de verdere voorbereiding
en uitrusting der expeditie over te gaan.
Aan het reeds uit Soerabaja gedane voorstel van den heer
P. M. om mede naar Batavia door te gaan, ten einde, waar
noodig, gezamenlijk de besprekingen aldaar op de Departementen
te kunnen houden, kon door kapitein DE R o c h e m o n t geen ge-
volg worden gegeven.
Te Batavia werd weder de meest mogelijke medewerking
ondervonden.
Het resultaat der besprekingen met den Commandant der
Zeemacht, Chef van het Departement der Marine, Z. E. den
vice-admiraal P. A. T a d e m a , was, dat het Gouvernements-
stoomschip Flamingo met een bemanning van inlandsch per-
soneel der K. N. Marine, voor de expeditie beschikbaar zou
worden gesteld; bij rondschrijven op de vloot zoude gevraagd
worden, wie zieh als Commandant en officieren, onder hen die
met opname vertrouwd waren, aanboden. Het politie- en com-
municatievaartuig Anna, dat te Soerabaja aan de marine-werf in
reparatie lag, zoude met een Europeesche marine-bemanning aan
de Flamingo worden toegevoegd, om na afloop der expeditie
weder zijn vroegeren dienst te hervatten. Voor landings-en rivier-
transportdiensten zouden eenige lichte roeivaartuigjes (vletten,
e.d.) uit den magazijnsvoorraad te Soerabaja in bruikleen worden
afgestaan, terwijl een extra voorraad steenkolen, uitsluitend ten
gebruike van Flamingo en Anna, op het dichtst bij de Z. W.
kust van Nieuw-Guinea gelegen kolen-station, n.l. te Dobo op
de Aroe-eilanden, zoude worden gedeponeerd. •— Bij deze besprekingen
op het Departement der Marine werd, waar zij
hoofdzakelijk materiëel-zaken betroffen, de ondervonden medewerking
en steun van den Chef van de afdeeling Materiëel, den
kapitein-luitenant ter zee G. P. V A N H E C K IN G C o l e n b r a n d e r ,
zeer op prijs gesteld. Deze medewerking deed zieh 00k later in
niet geringe mate gevoelen, bij de uitrusting der schepen te
Soerabaja, wijl de Marine-werf aldaar ressorteert onder bovengenoemde
afdeeling van het Departement te Batavia.
Met den Commandant van het Leger, Chef van het Departement
van Oorlog, Z. E. den luitenant-generaal W. B o e t j e ,
en inzonderheid met den Chef van den Generalen Staf, den
generaal-majoor G. J. V AN K o o t e n , werd de quaestie van het
militair geleide behandeld. Om verschillende redenen was van
hoogerhand het tijdelijk detacheeren van Maréchaussées minder
gewenscht geacht, doch medegedeeld dat er geen bezwaren
waren een détachement van het garnizoen te Mëraukë hiervoor
te gebruiken. Van dit garnizoen was nl. een gedeelte ( i 100
man) aangewezen om steeds voor dadelijk oprukken ter be-
schikking van het Bestuurshoofd te zijn, en vormde het de z.g.
„mobiele colonne.” Nu had de Assistent-Resident van Z. Nieuw-
Guinea aan den heer P. M. te Mëraukë reeds medegedeeld, dat
voor be waking van een eventuëel op te richten strandbivak 1