
teri , tegenover het eilandje Na ur i o , door den heer P. M. de
noodige sterswaarnemingen verricht. Door voorafgaande en nog
te volgen observaties te Merauke, konde nu dit punt aan Merauke
en daardoor aan Thursday-Island worden verbonden en een
hoofdpunt zijn, waaraan vroegere en latere kustopname alhier
zoude worden vastgelegd.
Met het oog op den beschikbaren tijd was het verdere werk-
plan nu als volgt. — De eilanden Wajeteri, Naurio en Poeriri lagen
2. Naar Wajeteri ter observatie (geheel links); niet Naurio
[(rechts daarvan) in ’t zieht. 30. 4 .’04.
ongeveer in het midden van de kuststrook die in 1903 door de
van Doorn in schetskaart was gebracht; de meridiaan van het
Sneeuwgebergte ging eenige mijlen beoosten van hen längs.
West van genoemde eilanden, tot aan de Mimika-rivier, gaven
volgens die opname de riviermondingen weinig, vermoedelijk zelfs
geen toegang voor zeeschepen; Oost van hen daarentegen, waar
de kust zieh 00k iets meer van den voet van het hooggebergte
verwijderde, waren destijds grooter rivieren met meer diepte
aan den ingang aangetroffen. Die oostelijker ligging, waardoor zij
meer recht Zuid van het hoogste deel van het gebergte in zee
vielen, gaf bovendien reden te veronderstellen dat ze 00k meer
rechtstreeks daarheen zouden voeren. Allereerst zouden dus nu
deze laatst aangeduide riviermondingen voor het beoogde doel
worden onderzocht.
Achtereenvolgens werden nu in de körnende dagen, in aan-
sluiting aan het in 1903 gehouden onderzoek, de oostwaarts van
Poeriri gelegen rivieren, de K o e p e r a - p o e k w ä , de Newe r ip,
en de I n a b o e k a nader aan den ingang opgenomen. Daar de
Z.O. moesson, waarvoor zij geheel open liggen, reeds af en toe
begon door te staan, was het werken met kleine sloepen bij
zee en deining op grooten afstand van het schip, meermalen
zeer bezwaarlijk en tijdroovend en soms wel eens zorgelijk.
Eenige malen moest dan 00k een voormiddag of achtermiddag,
een keer een geheele dag, werkeloos worden, doorgebracht in
afwachting van beter gelegenheid; zware regenbuien benamen
00k somtijds het zieht. Het resultaat van het onderzoek was,
dat geen der drie genoemde rivieren een bruikbaren ingang
aanbood. Het was hierbij voor den heer P. M. van zeer veel
waarde geweest, dat de heer DE JONG, die ten vorige jare de
opname hier geleid' had, hem op al deze sloepentochten vergezelde.
Hierop kwam de eerstvolgende oostelijke riyier, de Tani a ,
aan de beurt, door de inlanders uit de omgeving de O e t ä k w a
genaamd; en na lang zoeken werd ten slotte hier een bruikbare
geul gevonden. In 1903 was het oostwaartsch kustonderzoek met
een vluchtige verkenning van dezen riviermond geeind igd. Hij
lag ongeveer recht Zuid van de Sneeuwtoppen; de eene oever
bestond uit zandstrand, de andere uit rhizophoren. Wat de be-
vaarbaarheid aan den ingang betreft, kwäm zij overeen met de
Merauke en andere groote rivieren op de Zuid- en Zuidwest-kust
van Nieuw-Guinea, daar 00k bij de Oetäkwa evenals bij gene,
de baar vöör de monding alleen om en nabij hoogwater zoude
kunnen worden overgegaan. Deed zieh nu bij verder kustonderzoek
geen rivier voor met grööter diepte aan den ingang, waardoor
het binnenloopen 00k op ändere dan hoogwater-tijden mogelijk
zoude zijn, dan zoude eventueel de Oetäkwa voor opvaren met
de expeditie kunnen worden aangenomen.
Gelegenheid om aan den benedenloop of hooger op naar
bivakterrein te zoeken en verdere verkenning stroomopwaarts te
verrichten, bestond thans niet, daar de Z.O. moesson vroeger dan
gedacht werd begon door te komen en dus alle kans bestond, als
men eenmaal binnen was, gedurende langer tijd dan met ’t oog
op kolen en victualie mogelijk was, er in opgesloten te worden.
Er werd nu besloten de kust verder om de Oost te volgen,