
VII. JParpoen. P l a a t IV. (Oostbaai).
Bij de vischspeer van Plaat V sluit zieh de harpoen van Plaat IV van zelve aan,
waarvan toch de factuur 00k mag heeten die van een „lans te water” . Zulke har-
poenen bestaan uit stokken van verschillende lengte, min of meer versierd en
bewerkt, waaraan een loslatende beenpunt wordt bevestigd, die zaagvormig is inge-
sneden. Om het achtereind der';beenpunt wordt daartoe een koker gewerkt van
rotanvezels, die in een lusvormig eindstuk uitloopt. Aan dit eindstuk is een lang
koord-vast dat om den stok gerold is, terwijl het kokervormig gedeelte zelve in
de punt van den stok gestoken wordt. Door stelcen met dit wapen, of 00k door
werpen, wordt de te dooden groote viseh zoo diep mogelijk eerst getroffen. Bij
het vluchten van het dier ro lt: zieh het touw van den stok af, terwijl de klauw
van den harpoen in het lichaam blijft zitten. T en slotte kan men het geheele
wapen aan zijn lot overlaten; de stok die op het water drijft zal als dobber de
plaats van den visch aanwijzen, terwijl het ruklcen aan dien stok en het trachten
om hem mee te slepen den doodsstrijd verhaast.
Harpoen N ° . 96. (PI. IV , 2 afbb.); De stolc is tot op ca. 0.80 M. naar het
harpoeneinde toe met- gefigureerde inkervingen en verder meer naar onderen toe
met ringvormige insnijdingen voorzien, duidelijkerwijs om het snelle afglijden van
het - verbindings-touw te beletten\ dit moel zieh integendeel kunnen afwilekclen. De
figuren zijn met roode en blauwe stoffen gekleurd; in die figuren .ziet men hier en
daar' de behende spiraalwindingen. Het hout is wit, zacht, en licht, dus gemakkelijk
op water dtijvend.
De harpoen in engeren zin, de „klauw” , bestaat uit een der beendeten van de
onderste extremiteit van den casuaris, met zaagvormig ingesneden fanden,- op het
afgebeelde exemplaar ten getale van j , die al? weerhaken fungeeren. Het beenstuk
is zeer steyig bevestigd in een kokervormig sluitstuk met rotanvezels omvlochten
en met een lusvormig eindstuk voorzien, waaraan het touw is vei'bonden dat den
harpoen in engeren zin aan den stolc vasthoudt.
Voorzoover ik kon nagaan, zijn - harpoenen uit Zuid en Zuid-
west Nieuw-Guinea nog ten eenenmale onbekend, .en behooren
zeker tot de zeldzaamheden in onzen geheelen Indischen A rch ip e ll).
Dit exemplaar -is van de Oostbaai. Welk soort van gioote visch hieimede wordt
gejaagd, kan ik tot mijn spijt niet zeggen. De lengte van den harpoen-atok is
2.78 M., de omtrek ca. 0.11 M.; de lengte van den eigenlijken harpoen 0.19 M.,
met het lusvormig eind 0.28 M. Het verbindende touw is 3.7 M. lang. Het gewicht
Van het gdheel is slechts 1 K.G. Verkleining van het afgebeelde gedeelte van den
'stok met harpoen I op 5% ; van den harpoen in engeren zin 1 op 43/i0-
VIII. Knotsen, P l a a t V I en V I I . (Voornamelijk-van Mimika; 2 van Mëraukë).
Ilierbij zijn verschillende vormen, met min of meer bewerkte lcnotseinden, terwijl
bij enkele de eigenlijke knots wordt gevormd door ronde of -hoekïge in hun cen-
1) De ifzeren Karpoenen die bij de inlandsche w'alvischvangst op Solor (kampoeng
Lamakera) en Lomblen (kampoeng Lamararap) worden gebruikt, werden, beschreven
en afgebeeld door Prof. W e b e r in d e uitgaaf der „Siboga-Expeditie” , I , „Introduction
et description de l ’expédition . du Siboga” (Leiden 1902), p. 31—35 en
146— 147, en zie diens.opstel in het Rum.phius-Gedenkboek (Haarlem, 1902) „lets
over walvischvangst in den Ind. . Archipel”, alsmede de aanvulliiig. «Y«. aVaarr
tuigen” in- Encycl. v. N . I ^ . I V J i g o S ] , p. 488, l e kol, . Red, ..