
met groote lappen doek toegewuifd, onder het aanhoüdend geroep
van „sâmbila sâmbila!” , het Digóel’sch voor het „kaja-kaja” der
Zuidkust („goede vrienden'’).
Aanvankelijk kostte het eenige moeite, na vóór de negorij ten
28. De breedte van de Digóel bìj Kosangké, ziende naar zee. 28. 3. ’03.
anker te zijn gegaan, de lieden te bewegen langszij van de Valk te
komen, doch toen zij over hun angst heen waren en de Assistent
Resident met behulp van M a m o n a met hen iii gesprek trad,
werden zij vertrouwelijker en volgde spoedig daarop de uitnoo-
diging oin de kampoeng, B e g i genaamd, te komen bezoeken.
Aanstonds werd hieraan gevolg gegeven.
De nederzetting bestond uit een vijftal woningen; de huizen
waren, evenals bij Solengke, op palen gebouwd van 4 ä 5 M.
lengte; de afmetingen bedroegen in breedte ± 5 M., in lengte
± 8 M. en in hoogte ± 2 M. Van den grond tot den vloer der
woningen, was de ruimte daaronder door horizontale latten af-
gesloten, terwijl aan voor- en achterzijde een laddervormige trap
over de geheele breedte van het huis, door kleine soms ovale
openingen naar binnen toegang gaf. De muren bestonden uit
boomschors en bamboe, en de dakbedekking was vervaardigd
uit bladen van den sagopalm; aan de voorzijde waren alle huizen
van een ongeveer 1 meter breede galerij of balkon voorzien. Ook
hier bewoonden verscheiden gezinnen dezelfde woning, al hadden
zij binnenshuis ieder een afzonderlijke kookplaats. De tuinen voor
veldvruchten waren rondoni de huizen aangelegd.
In de »palaver” of conferentie die nu aan wal gehouden
werd _ de Assistent-Resident gezeten op een omgevallen boom-
stam, en de negorij-bewoners in een kring om hem heen neder-
29. Kampoeng Begi. 28. 3. ’05.
gehurkt, — moest nog eens herhaaldelijk door hem de verze-
kering gegeven worden, dat de Valk niet kwam om een hongi-
tocht te houden, maar om vriendschap met de bewoners der
Digoel te sluiten. Te gereeder werd dit ten slotte geloofd, waar
men hier kennis scheen te hebben gekregen van het volgende
kleine voorval dat bij het bezoek van de van Doorn aan de
Digoel-monding in 1903 gebeurd was. Op den toenmaligen tocht
met de stoomsloep van Solengkë naar het eilandje Kosangke,
werden hier onverwachts bij een bocht der rivier eenige op den
wal gehaalde prauwen gezien. Nauwelijks hadden de nabijzijnde
inboorlingen de Kuropeanen zien aankomen, of hals over kop
werden de vaartuigjes te water geduwd en daarmede weggepa-
gaaid. Bij hun overhaaste vlucht lieten ze evenwel een kleine
sampan onbeheerd achter en hierin werd toen een moorddadig
schreeuwend Papoe-eesje aangetroffen. Nadat het kind was gerust-
gesteld en ten bewijze der goede bedoelingen verschillende