
du peu! Van de Madoereezen, die zieh den naam van het „ver-
vloekte ras” hebben verworven, meldt zieh juist 5o°/0 ziek.
KALOELIS meent te moeten mededeelen dat aan de gidsen een
weg bekend is gaande ongeveer van dit punt van de rivier recht
naar Kiroeroe, bijna zonder helling en met gemak in een halven
dag af te leggen. Het verhaal klinkt eenigszins onwaarschijnlijk,
met de wetenschap dat we in rechte lijn 8.5 K.M. van Kiroeroe
verwijderd zijn; ondanks zijn vriendelijk aanbod om zieh per-
soonhjk met de gidsen naar Kiroeroe te begeven längs dien
meuwen weg, zien we er voorloopig van af. Waarom dan, van
Kiroeroe uitgaande, die weg niet gevolgd was ? Ze wisten toen
niet precies wat ze deden, maar nu kon hij er voor instaan. Als
hij bemerkt dat al zijn pleiten niet helpt, vraagt hij zijn oorlam
en zoekt zijn troost in de jenever.
Het verblijf in het bivak wordt veronaangenaamd door regen,
die van half twee tot acht uur aanhoudt; en als'we dan om eten
roepen, bhjkt dat de koeli-kok geen eten heeft klaargemaakt.
Hy meende dat bij zulk vies weer zulke nette heeren niet aten,
hij had alleen voor zichzelf en de bedienden gezorgd. Het wordt
hem anders aan zijn verstand gebracht, en eenigen tijd daarna
wordt weder gemengde spijs verstrekt. De Controleur echter eet
met daarvan; hij is nog steeds onwel, zoodat geoloog en ik ons
daarover ontfermen terwijl de zieke zachtere spijzen gebruikt.
Hij is er eindelijk toe overgegaan zijne arm-, voet- en beenwonden
te behandelen, en dat is al veel gewonnen.
We zijn het er over eens onder deze omstandigheden aan
KALOELIS jenever te verstrekken; Surrogaten daarvoor wil hij
immers niet, warme koffie laat hem koud.
En weder breekt een morgen aan, de 2ge Nov., en weder
vervolgen we onzen weg, om spoedig te stuiten op eene afwa-
terings-rivier zoo breed en diep en zoo fei van stroom, dat aan
overtrekken niet te denken valt. Er zal een vlot gemaakt moeten
worden; we houden halt voor heden en de koeli’s onder den man-
doer gaan er op uit, om bovenstrooms aan den oever van de Omba
waar bamboe-stoelen aanwezig zijn een vlot in elkaar te zetten.
Ook zonder deze omstandigheid zouden we halt gehouden hebben •
KALOELIS bezweert met de duurste eeden dat hier de juiste plaats
van het pad is. Hij zou het niet verantwoord achten dezen korteren
verbindingsweg te laten schieten, e n . . . . de trawanten willen niet
verder. Ofschoon we weinig vertrouwen stellen in zijne mededeeling,
is het vooruitzicht op een korteren verbindingsweg zeer verleidelijk;
het transport tusschen Kiroeroe en Omba is een dooddoener.
Wij zijn nog aan het confereeren over de vraag of we op het
voorstel van KALOELIS zullen ingaan, daarbij uitmakende dat het
gewenscht zal zijn ter controleering iemand mede te zenden —
waartoe de heer Moerman zieh aanbiedt — , als we geschreeuw
van den overkant hooren. Het blijkt dat de gezellen ondanks de
vrees voor krokodillen overgezwommen zijn, vast voornemens zieh
op weg te begeven. KALOELIS roept hun toe terug te keeren om
straks gezamenlijk te gaan, en dat een der heeren zal medegaan ;
ze blijven. wachten, maar weigeren weer over te zwemmen. Ze
vertrouwen de zaak niet, het is alsof ze wel eens gehoord hebben
van de wijze welke dikwijls door Holländers toegepast is
om gevangenen te maken ; en zoo besluit de heer Moerman om
ook zwemmende de rivier over te steken en zieh bij hen te voe-
gen. Inderhaast maakt hij zieh gereed, neemt voor geval van
nood als voedsel twee pakken chacolade mede, en ontkleedt zieh ;
als ze dat zien schijnen ze meer fiducie in de zaak te krijgen,
en een komt over om te helpen met het overbrengen van goed.
Een handdruk, en de heer Moerman gaat te water, om, geoe-
fend zwemmer als hij is, spoedig den overkant te bereiken.
K aloelis volgt de beweging, maar hierbij doet zieh een incident
voor. De overigen hebben hun goed overgebracht op een
drijver, uit enkele rondhouten samengesteld. K aloelis moet zijn
geweer overbrengen, het onafscheidelijke, en heeft zijn bundeltje
daaraan bevestigd. Ook hij gaat te water, met de linkerhand het
geweer rechtstandig boven houdende. De eerste vijftien Meter
gaat het goed, maar dan maakt hij eene beweging van iemand
die zijn steun verliest, en het geweer verplaatst zieh uit den
rechten stand in een hellenden om met een ruk weder den goe-
den te bereiken. De grimassen van den onguren kop zijn aller-
vermakelijkst, we moeten onwillekeurig lachen; daar maakt het
geweer weder eene beweging, hij herstelt zieh nog eens, ängstig
rollen de zwarte oogen in het hoofd, en verdrietig kijkt hij naar
ons als in stil verwijt over het lachen. Dan, in ’t midden der
rivier gekomen, wordt het hem te mächtig, weder daalt het geweer,
weer rijst het, en thans daalt het om in steeds sneller vaart
het water te bereiken en met een plof daaronder te verdwijnen.
KALOELIS gaat door de vaart een oogenblik mede om dan weder
boven te komen, het natté geweer in de hand, den kroeskop
schuddende als een natte poedel, en in doffe wanhoop over het
water heenziende. De anderen gaan nu ook te water, maar hij
zwemt onder het uitbundig gejuich van de toeschouwers naar
onzen oever terug, om daar met vele blijken van deelneming