
gaf het dan op het moment zelf wel eens aanleiding tot een
kleine uitbarsting van woede of tot een verwensching, dan ver-
schafte het dan toch ook later weer menig vroolijk oogenblik,
bij de herdenking der doorgestane misere en van de kromme
sprongen bij flikkerend kaarslicht door een buurman achter de
klamboe uitgevoerd, om onverwachts binnenkomende water-
stroompjes te ontwijken. Slechts eenmaal werd in een der kam-
pen in de hut een vloertje van dünne boomstammetjes, rustend
op twee zwaardere, g elegd; toen daar n.l. twee nachten zouden
doorgebracht worden en er meer tijd beschikbaar was voor de
inrichting.
Een der eerste zaken die na het landen geschiedde en waar-
mede ook steeds dezelfde dwangarbeiders waren belast, was het
oprichten van een afdakje voor de keuken, ten einde zoo gauw
mogelijk rijst en andere zaken te kunnen koken. En dreigde
soms door zware buien het vuur uit te regenen, dan even de
groote observatie-pajoeng (het zonnescherm waarmede het Univ.
Instr. werd afgedekt) geleend, bij het vuur hiieronder neefge-
hurkt en met alle macht aan het blazen tot het weer vroolijk op-
flikkerde.
En als dan na een drie kwartier het bivak voor den nacht
gereed was, dan kwam voor donker een der beste oogenblikken
van den dag: een bad in de rivier. In het begin werd er maar
lustig in gesprongen en zwom burger, militair en dwangarbeider
gemoedelijk om de sloepen dooreen; maar toen er eenige keeren
vrij dicht in de buurt een paar loerende kaaimansoogen aan de
oppervlakte versehenen waren, was het maar verständiger zieh
aan wal op z’n indisch te s i r amme n (begieten). Een heel goed
plekje was ook: gezeten op een paar riemen die over de voor-
stevens van twee naast elkaar liggende sloepen werden gelegd,
en dan telkens uit het onderdoor stroomende koele water een
putsje scheppen en het langzaam over zieh uitkeeren. Er waren
er, die daar zoo’n half uurtje, terwijl het al begon te schemeren,
op die manier konden zitten te genieten, net zoolang tot de
„houtsmaak” te sterk werd of tot de dokter in zijn functie
meende te moeten optreden.
Na het bad, een bord erwtensoep of volksspijs uit blik; daarna
nog een praatje onder het rooken van een min of meer vochtig
„blazertje” , en dan achter de klamboe om een welverdiende rust
te genieten. Nog eenigen tijd drongen dan van uit het omrin-
gende öerbosch de honderden geluiden van krekels en andere
insecten tot het bewustzijn door, maar weldra werd een ieder
door den slaap overmand en lag het geheele kamp in diepe
rust verzonken ; aan den schildwacht en den dienstdoenden on
derofficier was het dan overgelaten voor de veiligheid van allen
te waken. MAMONA en SlKI sliepen steeds naast de tent van
den Samb-onim („Grooten Heer” ) onder den open hemel; een paar
rookende stukken hout deden dan bij hen dienst voor klamboe.
Hielden de muskieten hen niettemin uit den slaap, dan verdreef
SlKI den tijd door lange verhalen met diepe basstem voorge-
dragen, waarschijnlijk daarbij alle wederwaardigheden op zijne
vroegere tochten met den Assistent-Resident en het leven der
Europeanen op Merauk<S beschrijvende. En kwam daar geen eind
aan en hield het een tentbewoner uit zijn slaap, dan was een:
„SlKI, noeh!” — het Merauke’sch voor: slapen — in den stillen
nacht geroepen, voldoende om aan het eentonig gebrom dadelijk
een einde te maken.
Behalve als tolk deed het tweetal op deze reis ook ongevraagd
dienst als regenbezweerders. Donkere luchten, den eersten avond
in het kamp, over de rivier ziende komen aandrijven, en wetende
dat ze hier in het bosch meer last daarvan zouden hebben dan
aan boord van het groote schip, gingen ze aan den waterkant
staan en begonnen nu met ernstige gezichten in hun vuist te
blazen, en, de hand openende, den arm plechtig afwerend naar de
opkomende wolken uit te strekken;' soms schepten ze dairbij
een slok water en spuwden die dan sproeisgewijk voor zieh uit.
Of het hielp? — Nu, soms bleef het wel eens droog! Ze konden
het daarbij best velen, dat de een of ander die het goed met
hen meende, er af en toe eens een grapje over maakte door
naast hen te komen staan en hun bij het bezweren te helpen;
een lachend hoofdschudden hunnerzijds volgde dan daarop.
Het was ’s morgens altijd „vroeg dag” en een heerlijk frisch
wakker worden daar in de vrije natuur. Terwijl dan de tent-
bewoners voor de deur van hun huis hun toilet maakten want
binnenin was het juist hoog genoeg om rechtop te kunnen
zitten — , en daarna een kop koffie of chocolade met eenige
„Maria’tjes” gebruikten, werden de presennings weer opgerold,
de dekens en klamboe ingepakt en alles weer ingescheept; de
hutten en tentgeraamten bleven staan, om voor eventueel ge-
bruik op den terugweg weer dienst te kunnen doen. Om half
zeven had de stoomsloep stoom op, een kwartier later was de
„sleep” alweder geformeerd en dan ging het in de koele morgenlucht,
terwijl de doorkomende zon de lichte nevels die over