
Op deze ankerplaats stond geen vloedstroom meer door, al
liep het water op geregelde tijden minder hard af en ging dit
dan met een rijzing van ongeveer 4 voet gepaard.
Kort na aankomst ging de heer P. ]Vf. op den linkeroever naar
wal, orn het terrein met ’t 00g op observeeren open te kappen.
Wel kwam hij na .een paar uur hiermede gereed, doch bedekte
lucht verhinderde het nemen van waarnemingen. In dien tusschen-
tijd waren een paar prauwen van benedenstrooms komen aan-
roeien, wellicht dezelfde die eenige uren te voren er zoo overhaast
van door waren gegaan. Ze bleven evenwel op eerbiedigen afstand,
en niet zoo gauw werden ze aangepraaid en toegewuifd, of ze
maakten rechtsomkeert en verdwenen pijlsnel om den eersten hoek.
Den volgenden morgen, 1 April, herhaalde zieh dit spelletje,
maar ten laatste kwamen ze toch aarzelend nader. Er was nu
een tiental prauwen bijeen, elk met 7 ä 9 inboorlingen bemand,
en gerustgesteld door herhaalde' verzekering dat we sambila,
d. i. „goede vrienden” waren begonnen ze eindelijk langszij
te komen voor het drijven van eenigen ruilhandel. Äan boord
gaan, durfden ze echter nog niet, al had er onderaan de staat-
37. Inboorlingen der midden-Digoel. 1. 4. ’05.
sietrap, waar de Assistent-Resident zieh met SlKI en MäMONA op
het bordes had opgesteld, eerlang een nadere kennismaking plaats.
Het was op dezen Digöel-tocht een amüsant gezicht het Bestuurs-
hoofd aan het werk te zien voor het verkrijgen van politieke
en andere meer werkelijke aanrakingen met de vreesachtige inboorlingen.
Nog harder gesticuleerende, pratende en roepende dan
zij, gelukte het hem gewoonlijk ten slotte ze te bewegen naderbij
te komen -fe al ging het dan voetje voor voetje en al pagaaiden
de achterinstaanden uit angst bijna even hard achteruit, als die
van vöörin vooruit. Maar eindelijk had de Assistent-Resident
den voorman „beet” , een omhelzing en wederzijdsch op hoofd
en rüg kloppen volgde, en het vertrouwen was gewekt en de
vriendschap gesloten . . . . waarna de heer KROESEN een schoone
witte jas ging aantrekken.
Het voorkomen der inboorlingen alhier, hield het midden
tusschen die van Begi en van de Zuidkust. Zoo hadden o. a.
sommigen een van stroo gevlochten haarversiering die bijna gelijk
was aan die van Mam ona , terwijl doorboorde neuzen en oor-
lellen en met klei besmeerde aangezichten eveneens aan de Zuid-
kust-bewoners deden herinneren.
Intusschen werd deze dag aan boord gebruikt om toebereidselen
voor den a. s. sloepentocht te maken; op drie weken uitblijven
zoude daarbij gerekend worden, zoodat er heel wat was op te
halen en in de verschillende sloepen te stuwen, voor alles en
allen voor vertrek gereed zouden zijn.
c. De tocht in de sloepen voortgezet, tot aan
het verst bereikte punt.
Den 2en April ’s morgens lag de flotielje stoomklaar. Ze bestond
uit de navolgende sloepen: de stoomsloep met den isten stuurman
Y k em a — verantwoordelijk voor de navigatie — en den 2™
machinist DUPUY; daarachter de jol met den assistent-resident
KROESEN, luitenant SCHÄFER, de. H. H. P. M. en Dr. KOCH,
Sik i , Mamona en eenige bedienden en dwangarbeiders; vervol-
gens de barkas met 17 militairen en nog eenige dwangarbeiders;
en achteraan de vlet, met den 2™ stuurman CoCHERET DE LA
MORINIERE. Alle sloepen hadden hun aandeel in vivres, kolen-
zakken, regen- en zonnetenten, presennings (zeildoeken dekkleeden)
enz. aan boord. Drinkwater behoefde niet te worden medege-
nomen, aangezien het buitenboord steeds in voldoende hoeveel-
heid aanwezig zoude zijn — het rivierwater was hier weinig troebel,
smaakte uitstekend en bekwam iedereen in de volgende weken
zeer goed.