
Contrôleur het Omba-bivak heeft bereikt en de geoloog zelve
morgen kan verwacht worden; ik zend alsnog tegenbericht om
eerst het biyak in orde te maken. De afstand van Omba-bivak
tot Vliegenoord bedraagt i S'/j K.M.
Voor morgen maak ik een ander werkplan. De zwaarbepakte
koeli’s veroorzaken stagnatie gedurende den marsch, vooral wan-
neer het pad gezöcht moet worden; en het aantal kappers is
te gering. Het is nu mijn voornemen in de vroegte er op uit
te gaan, met de meeste koeli’s het pad te kappen en gelijktijdig
op te meten, en op een gegeven oogenblik het meerendeèl
terug te zenden naar het bivak. Zij nemen daar de vrachten op
welke gereedgemaakt zijn door hen die achter bleven, en het
geheel komt ons achterna, die naar gelang van omstandigheden
öf langzaam hebben doorgemeten of begonnen zijn met een
bivak in te richten. Voor de achterblijvers in het bivak komen
ze om beurten in aanmerking, behoudens de zieken welke voor-
gaan. Op deze wijze hoop ik vlugger te kunnen vooruitkomen.
Zoo gezegd, zoo gedaan. ’s Morgens, 7 Dec., wordt in algemeen
Zuidelijke richting gemarcheerd, waarbij we weder spoedig in
de rawa terecht komen, tot we tegen twaalf uur plots voor
eene vlakke hoogte staan. Van een kappen tot het verkrijgen
van eenig uitzicht is geen sprake, en we volgen den heuvelrand
tot dat deze in Noordelijke richting gaat, trachten dan naar het
Zuiden door te breken. waarbij we opnieuw op rawa stuiten,
en zijn dan gedwongen in Oostelijke richting verder te gaan tot
we om half drie halt houden. Achtereenvolgens komen aan-
zetten de kok en mijn bediende, vervolgens eenige Keieneesche
koeli’s door den heer Moerman met vivres gezonden, daarna
de eigen koeli’s, en om half vijf is alles verzameld.
Van den heer Moerman is bericht ontvangen dat het bivak
wordt opgericht. Een oogenblik was bij mij twijfel gerezen of
het wellicht niet beter zou zijn af te wachten of de kortere
verbindingswee van KALOELIS tot stand 0 0 zou komen,' maar de
hoop daarop heb ik laten varen; er is nog geen enkel bericht
van hem, wel daarentegen het nieuws dat alle Papoea’s de Etna-
baai verlaten hebben en naar hunne haardsteden zijn teruggekeerd.
De volgelingen van KALOELIS zullen dit voorbeeld dus wel
volgen, en KALOELIS met zijn schamel klein beetje goeden wil
en groote portie angst komt zeker niet meer terug, vooral nu
zijn beschermheer, de Contrôleur, weg is. Deze is den avond van
zijn vertrek ’s avonds om negen uur uitgeput in het Omba-bivak
aangekomen.
Vöor den afmarsch hedenmorgén, 8 Dec., heb ik een der twee
laatst aangekomen Timoreezen teruggezonden met een geleide-
briefje, om hem verder te laten transport-loopen tusschen Omba
en 2de bivak. Volgens rapport mij zeer geheim medegedeeld
door den mandoer, was deze koeli bezig de anderen tot staking
op te ruien en was het daarom zeer gewenscht hem te verwij-
deren uit de omgeving. Het was nog wel de Christen die vroeger
in vergelijking mocht komen met Dahiël; dit houdt nu echter
op, want hij vertoont thans zeer leelijke eigenschappen.
Gedurende den nacht valt een aanhoudende stortregen neder,
waartegen noch tent noch imitatieleder bestand blijken; alles
lekt als een zeef, en het terrein zelve geraakt eenigszins onder
water zoodat het verblijf in de tent onhoudbaar is ; de koeli’s
zijn er al niet veel beter aan toe. Den achterblijvenden wordt
opgedragen alles te drogen en met kappers ga ik ’s morgens,
9 Dec., verder om tegen elf uur en petit comité den marsch te
vervolgen. We zijn door het moeras gedwongen onze richting
Zuid-oost te verlaten en in iets Noordelijke richting af te buigen,
waar we weder tegen hoog terrein stuiten. Ofschoon het nog
vroeg is, laat ik hier een bivak inrichten en ga zelve met eenige
koeli’s de hoogte op om uitzicht te verkrijgen; een overzicht
van het terrein is dringend noodig. Het is echter onmogelijk
iets te zien, niet anders dam door een koeli in een boom te laten
klimmen en hem te laten verteilen wat hij ziet, waarin ik aan-
leiding vind om door kapping mij zelven in de gelegenheid te
stellen eenige waarneming te verrichten. Het geeft oponthoud
maar geen tijdverlies, want 00k de koeli’s moeten op hun ver-
haal komen. Bij terugkeer in het bivak verneem ik dat een van
de koeli s met zware koorts in de vorige verblijfplaats is achter-
gebleven, terwijl een andere niet. meer kan loopen. En als om
de eilende te voltooien begint het om vier uur weder te regenen
dat het een aard heeft: God Pluvius zet zijn grootste sluizen open.
Als bewaker van het bivak treedt thans op de soldaat die
alleen is achtergebleven ; de korporaal is heden met oogziekte
vertrokken. Volgens mijne overtuiging heeft hij zieh deze zelf
berokkend ten einde met gevoeg te kunnen terugkeeren; zijn
alleronmogelijkst verhaal en hetgeen ik verder hoorde en zag,
sluiten twijfel dienaangaande uit; zijn doel heeft hij echter bereikt.
Met een zucht van verlichting heb ik dezen onwillige zien
vertrekken en gaarne had ik den soldaat medegegeven, wäre
het niet van wege het voorbeeld. Eenig nut heeft zijne aan-
wezigheid echter niet.