
drietal is reeds verwisseld. Ook vivres, zoodat we eenige afwis-
seling in de voeding kunnen brengen.
Kleeding zal nu ook opgezonden worden; de Keieneezen zijn
zonder iets aangekomen, ze bezitten niets van zieh zelven. Onze
eigen kleeding houdt zieh goed, behalve de schoenen, welke te
Soerabaja tegen hoogen prijs gekocht, onder waarborg dat ze
deugdelijk zouden zijn, thans bij de eerste marschen reeds sporen
van ontbinding vertoonen.
In den loop van den middag valt veel regen en ook ’s nachts
krijgen we ons deel, doch de waadbare plaats blijkt nog overgang
toe te laten; en zoo wordt al vroeg den 22en Dec. begonnen
met het inrichten van het bivak äan de overzijde. De militairen
met een voorraad vivres gaan definitief over, de koeli’s met een
deel der vivres, en wij blijven heden nacht nog aan deze zijde.
Om elf uur ben ik persoonlijk teruggekeerd van de overzijde,
om een uur komt een der militairen over, alleen, ondanks het
bevel om steeds met z’n tweeen over te trekken. Om twee uur
begint het te regenen, later stijgt het water iets maar toch niet
aanmerkelijk. Tegen vier uur verschijnen de koeli’s aan de over-
zijde, wier dagtaak geeindigd is. Het water is meer gestegen,
er zit meer drift in, doch ze zien blijkbaar geen gevaar in den
overtocht. Ze moeten haast maken want het water rijst ziender-
oogen; het is alsof een bandjir in aantocht is. Het is z o o ! De
meesten kunnen tijdig terugkeeren, maar vier koeli’s welke reeds
te ver in den stroom zijn, worden gegrepen en medegesleurd.
Dank zij de behendigheid der beide Keieneezen welke zieh
onder hen bevinden, komen ze alle vier meer benedenstrooms op
een zieh hoog verheffende grindbank terecht. Van een oversteken
naar een der beide zijden is geen sprake, dat zien de Keieneezen
zeer goed in; de bandjir komt in volle kracht aanzetten,
groote boomen drijven in woeste vaart de rivier af. Ze zijn
gevangenen, en in eene zeer pijnlijke positie; want steeds wast
het water en steeds wordt daarmede het oppervlak van de zandbank
kleiner. En het kabaal dat gemaakt wordt door de rivier
is ontzettend: „als wollte das Meer noch ein neues gebären” .
Met een beklemd gemoed gaan we dan ook hedenavond ter
rüste, wellicht even ongerust als de gevangenen van ons Dreyfus-
eiland; het laatst hebben we ze gezien bij elkaar gehurkt zittende
op het hoogst gedeelte tegen een aangedreven boom.
De vivres-koeli’s zijn teruggekeerd en hebben ook brieven
medegebracht. T e Kiroeroe is op last van den dokter de djagoeng-
voeding voor de koeli’s afgeschaft, het aantal zieken neemt toe
en uit alle bivaks berichten van ontzettenden, dagelijkschen
regenval. „Vliegenoord” heeft onder water gestaan (ondanks de
hooge oevers), waarbij een barak is ingestort; kortom een zee
van eilende.
Bij het aanbreken van den dag, den 23en Dec., blijkt het
water gevallen te zijn en worden de gevangenen bevrijd. Een
Keienees aan een touw begeeft zieh daartoe te water en weet
het andere eind aan de. gevangenen te doen toekomen; deze
bevestigen het successievelijk aan het lichaam en worden over-
getrokken. Ze komen geheel verkleumd over, worden ontvangen
met warme koffie die zij meer weten, te apprecieeren dan
K A L O E L IS zulks deed.
Later verschijnen ook de koeli’s aan de overzijde weder; ze,
hebben den nacht aldaar doorgebracht en komen nu terug. Ze
wagen den overtocht, ook de eenige Madoerees; het lukt den
Keieneezen over te komen, maar de Madoerees wordt met den
stroom medegevoerd, verliest zijn evenwicht en drijft in razende
snelheid de rivier af. Zij ne redding heeft hij alleen te danken
aan de vlugheid van eenige Keieneezen die längs den oever
voorthollen, en bij een bocht den bewustelooze weten te grijpen
en op het droge te trekken. Na een half uur wordt hij in het
bivak gebracht en ook behandeld met warme koffie.
Een pak van het hart; — wat zal de toekomst nu geven?
Het antwoord volgt, spoediger dan verwacht was. De Keieneesche
mandoer, aangezegd om te vertrekken, vraagt liever hier te
blijven; hij wil met zijne lieden helpen bij de inrichting van
het bivak aan de overzijde. Terwijl nota bene de communicatie
verbroken is. Hij gaat op mijn bevel in den marsch, maar duidelijk
blijkt dat ze een rustdag hadden willen houden, niettegenstaande
ze over het transport toch reeds veel te lang loopen en bijna
niets dragen. Gisteren kwamen sommigen aan met vrachten van
8 K.G.; volgens mededeeling van den bivak-commandant wilden
ze zieh anders ziek melden.
De Keieneezen zijn op den langen duur niet geschikt voor
dragers, ze zijn niet gewoon met zware lasten te werken. De
draagwijze alleen duidt reeds hierop; de geheele vracht hangt
met een dun touw aan het hoofd, en ik heb hun vergeefs ge-
zegd met breede banden van boomschors o over de schouders te
dragen zooals in vele streken, voornamelijk op Sumatra, gebrui-
kelijk is. Aan een stok over de schouders dragen, zooals Madoe-
reezen en Timoreezen, kunnen ze heelemaal niet.
De Timoreesche mandoer vraagt vergunning om terug te keeren.
19