
stroomt zij in vrijwel zuidelijke richting, om daarna zieh meer
naar het zuidwesten te buigen en bewesten Kaap Boeroe op de
Z. W. kust in zee te vallen. Zij vormt hier een vrij groote delta,
waarvan een der armen de O e r em a of O e r am a h o e genaamd
wordt; soms wordt deze naam ook aan de hoofdrivier de Omba
gegeven '). Het binnenland beoosten de Omba of Oerema is vol-
komen onbekend. Het gezag van het Gouvernement strekt zieh
van Fak-fak oostwaarts niet verder uit dan tot de even bewesten
de Etnabaai gelegen baai van Kajoe Merah2)'; het door het
Bestuur in die omgeving aangestelde Hoofd, de Kapitan” , zoude
vermoedelijk op het nabijgelegen eiland Aidoema vertoeven en
van hem zouden wellicht tolken of gidsen zijn te verkrijgen. F—
De bevolking der Etnabaai is zeer schaarsch. Vroeger bevonden
zieh in het oostelijk uiteinde enkele nederzettingen, o.a. Timbqna
en Kiroeroe; uit laatstgenoemde plaats voerde indertijd het pad
naar de Omba-rivier. Sinds geruimen tijd hadden de bewoners
zieh evenwel teruggetrokken naar de Oerema, en werden sinds-
dien door de overige kustbewoners „Oerema’s” genoemd; de
Etnabaai was door hen verlaten, wijl zij daar herhaaldelijk bloot-
gesteld waren aan strooptochten van de bewoners van het Ja-
moer-meer. Met prauwen voeren deze dan de Omba-rivier af en
vervolgens onder de kust längs de baai binnen. —■ Daar de land-
streek tusschen Kiroeroe en de Omba zoo weinig bevolkt was,
zouden waarschijnlijk de koeli-transporten niet door dekking be-
geleid behoeven te worden; lieden van den stam der Oerema’s
zouden hier vermoedelijk het best als gids kunnen optreden.
Dit waren in ’tkort de inlichtingen die de wnd. Assistent-Resident
van Fak-fak kon verstrekken. Door zijne bemiddeling werd ook
aldaar als tolk door kapitein DE ROCHEMONT aangenomen een
broeder van genoemden kapitan van Kajoe Merah, de tot den
Islam bekeerde Papoea KALOELIS; terwijl de Ass.-Res. hem een
schrijven gericht tot alle inlandsche Hoofden medegaf, den last
beheizende de expeditie zooveel mogelijk behulpzaam te zijn.
Van de te verwachten weersgesteldheid in het binnenland kon
de heer V A N H i l l e uit den aard der zaak niets zeggen. Wat
Fak-fak en omgeving betrof, daar was de körnende Westmoesson
1) Verg. over het Jamoer-meer en „Nieuw-Guinea op zijn smalst” de artikelen van
P. E. M o o l e n b u r g h en J. F. N ie r m e y e r in T. A. G., XX, 1903, p. 206^-221, en
P- 377— 385. R ‘ d.-
2) Aldus terecht te spellen. „Kajoe-mirra” bij Modera p. 101 en vlg. Red.
een goede tijd van het jaar: over het algemeen droog weer, met
körte hevige buien en regens. Overigens viel hier, dicht bij den
equator, niet dat scherpe onderscheid tusschen de verschillende
moessons op te merken, als in verder van de linie verwijderde
strek en j^ - Aangaande de weersgesteldheid op de kust, speciaal
in de omgeving van de Etnabaai en verder oostwaarts, was enkele
jaren geleden door den Commandant van H. M. Ser dang, den
luit. t. zee I e kl. A . M. P . C . V A N DE L a a r , gerapporteerd:
„Geschikste tijd tot bevaren is van October tot April; alsdan
„veelal goed weer, hoewel buiige dagen en nachten voorkomen; de
„kenteringsmaanden October en April zijn nog de minst günstige” .
Deze ondervinding werd ook later in de Etnabaai opgedaan;
met een enkel woord worde zij reeds thans hier, ter aanvulling
van het bovenstaande, medegedeeld. Van de tweede helft van
December 1904 tot en met de eerste helft van Februari d.a.v., dus
in het hart van den Westmoesson zooals men dien in ’twestelijk
deel van onzen Archipel kent, kwamen op een aantal van 48
opeenvolgende waarnemingsdagen de volgende regentijden voor:
18 etmalen zonder regen, 14 etm. met o— 1 uur, 10 etm. met
i— 2 uur, 3 etm. met 2— 3 uur en 3 etm. met meer dan 3 uur
regen. De hierboven medegedeelde beoordeelingen over de weersgesteldheid
in gezegd jaargetijde, werden dus later door eigen
waarneming bevestigd. Ten overvloede worde er nog op geweZen
hoe zij zieh aansluiten bij hetgeen M O D E R A hieromtrent vermeldt
(verg. pag. 7 hiervöor) en bij hetgeen andere kenners van de
Molukken — o.a. G. W. W. C. baron V A N H o Ë V E L L in zijn:
„Ambon en de Oeliassers” (Dordrecht, 1875, p. 13 en v.v.)
dienaangaande opmerken.
Intusschen zal uit het Verslag van den landtocht door kapitein
DE RoCHEMONT (zie Bizonder Verslag, sub B hierachter) blijken,
dat in het binnenland de regenval grooter is geweest dan aan
de kust.
1 November, den dag na aankomst, werd Fak-fak weder verlaten
met aangename herinneringen zoowel aan de medewerking
in het belang der expeditie ondervonden, als aan de beleefdheden
in het particulière van het Bestuurshoofd genoten. Dr. K och had
zieh het verblijf alhier ten nutte gemaakt door op eenige, door
tusschenkomst van het Bestuur opgeroepen inboorlingen, anthropologische
metingen te verrichten.
De bestemming was thans : Dobo, om aldaar expeditie-materiaal
en kolen in te nemen en hiermede de Etnabaai binnen te gaan.