
veilig worden ingevaren, en al komen er in het noordelijk deel
geen banken voor, de zuidelijke ingang en het zuidelijk uiteinde
is „vuil ; ook al werden deze beide betond, dan zou die be-
tonning toch nog herhaaldelijk geverifieerd moeten worden, om
vertrouwen te verdienen. De daaraan verbonden uitgaven zouden
zeker niet opwegen tegen het nut dat de scheepvaart er van
zoude kunnen trekken.
Van Hoek Kombis werd rechtstreeks naar Merauke gestoomd
en aldaar, daags voor het vertrek der mailboo.t naar Java, aan-
9. De „Lombok" ten anker op de Mer au ke-rivier. April—Mei ’04.
gekomen. Op dez'en tocht was, gelijk van zelve spreekt, veel
overleg met den heer K roesen gepleegd en ten volle gebleken
hoezeer de expeditie op zijn steun zoude kunnen rekenen.
Gelijk met een enkel woord reeds vermeld is, zoude Dr. K och
bij het vertrek van den heer P. M., op Meraukë achterblijven.
Daar dit plaatsje echter begrijpelijkerwijs geen hôtel of een-
voudiger logement rijk was, had hij zijn voornemen niet kunnen
ten uitvoer brengen indien niet de Contrôleur, de heer Seynf,
K ok, hem gastvrijheid had aangeboden — en niet alleen voor
den eersten tijd, totdat er een of ander bamboehuisje voor hem
zoude kunnen worden opgericht, maar voor den geheelen duur
van zijn verblijf op de Zuidkust. Onnoodig te zeggen hoezeer
die gulle uitnoodiging op hoogen prijs werd gesteld.
Op de terugreis naar Soerabaja, 16 Mei aangevangen, werd te
Koepang in zake de aanwerving van Timoreesche koeli’s een
beslissing genomen. Een voorloopige bespreking op de heenreis,
met den Resident van Timor, den heer F. A . HECKLER, had
reeds de overtuiging gegeven dat zij zeer waardevol materiaal
voor draagkrachten zouden leveren; het Bestuurshoofd prees hen
als zoodanig zeer en zegde gaarne zijn hulp toe bij eventueele
aanwerving.
Deze hulp werd thans dankbaar aanvaard en in het bizonder
werd hierbij de krachtige medewerking ondervonden van den
Secretaris van Timor, den heer F. A . Palmer VAN DEN BROEK,
onder wiens onmiddellijk toezicht de aanneming van koeli’s later
plaats had.
Aangaande een der hoofdpunten, het loon, werd het volgende
vastgesteld. Daar de koeli’s gedurende de expeditie onder geheel
andere omstandigheden zouden te werken hebben, zwaarder ar-
beid zouden moeten verrichten, meer ontbering lijden en grooter
kans hebben op overlijden door ongeval of ziekte, dan in ge-
wonen dienst op Timor, moest het loon ook grooter zijn dan
daar ter plaatse gebruikelijk was. Eveneens zou het meer moeten
bedragen dan voor hen die zieh op Timor voor de parelvisscherij
bij West-Australie laten aanwerven; dezen vinden toch een groote
bijverdienste in het achterhouden van parels en „blisters” *) uit
de opgedoken schelpen, waardoor het duikerhandwerk zeer bij
hen in trek is ; op dergelijke buitenkansjes viel bij een expeditie
als de voorgenomene in het geheel niet te rekenen.
Waar nu o.a. bekend was dat bijv. door de Zwitsersche reizigers
SARASIN op hun tochten door Celebes per d a g / i .— aan koeli-
loon was betaald, daar werd het in overleg met het Bestuür
noodig geoordeeld, dat een loon van dr f 0.80 gegeven moest
worden om goede werkkrachten te kunnen verkrijgen.
Later werd bij hun definitieve aanneming dit loon verhoogd
tot f 0.85, als schadeloosstelling voor het niet-verstrekken van
een dagelijksch rantsoen arak, waarop al wat Timorees is zoozeer
1) De algemeene handelsterm voor, soms holle, bultjes in den binnenwand der
schelp.