
vogel met zijn grooten snavel de kleine dieren die hij te éten
kreeg, wanneer hij ze niet op eens kon doorslikken, geruimen
tijd in den bek hield en ze met een buiten zijn snavel hangend
lichaamsdeel tegen den scherpen of harden kant van den kooi
stond te slingeren. Zoo was hij kalmpjes aan het kloppen en
zwaaien met een kikker die hem uit den snavel hing, tot dit
dier ongeveer geheel verbrijzeld was; dan ging hij het opeten.
Iemand die deze gewoonte niet mocht kennen en hem op een
afstand bezig zag, zou niet begrijpen wat er in de kooi gaande was.
De heer DE B e a u f o r t heeft mij bericht dat volgens voorloopige
determinatie de volgende soorten van ijsvogels zijn medegebracht :
Dacelo leachii intermedia, de grootste der medegebrachte exem-
plaren, verder : Sauromarptis gaudichaudi, Melidora macrorhina,
Halcyon sanctus, en Halcyon Macleayi.
Het ge-beurde nog al eens dat vogels vooral bij het stoomen
längs de kust op het schip nederstreken. Z66 eens een nacht-
reiger, Nycticorax caledonicus Gm. (jong exemplaar). Deze koos
een van de davids uit, om in
ongedwongen houding voor
mijn caméra te poseeren (115).
Vogels die vooral in de
bosschen aan de Etnabaai
zeer veel gezien werden, waren
zwarte, witte. eh gekleurde
kakatoea’s, waarvan de witte
exemplaren vooral steeds veel
spectakel maakten. Vooral de
vliegbewegingen van een troep
witte kakatoea’s scherp tegen
het donkergroen gebladerte af-
teekenend, van het schip bij
het langs-stoomen gade gesla-
115. Nachtreiger op een david. gen, was zeer belangwekkend.
De kleine papagaai-soort, de
parkieten, zagen we soms 00k in groote massa’s op enkele
plaatsen längs de kust.
Duivensoorten vormden een groot aantal onder de bosch-
vogels, en waren 00k uitmuntend door variatie in kleurenpracht.
Onder deze vogels moet in de eerste plaats de prächtige kroon-
duif ( Goura coronata) genoemd worden, die reusachtige duif, die
zieh niet zeer snel beweegt en in gevangen staat spoedig uiterst mak
is.' Het is een kolossale vogel; het schijnt dat hij in gevangenschap
dikwijls plotseling dood wordt gevonden, zonder dat men
er eene verklaring voör vinden kan.
Wanneer we in de bosschen te Kiroeroe een groot gedruisch
en geklapwiek in de boomen hoorden, dan waren het meestal
•kroonduiven, die vooral bij het opvliegen dat rumoer met de
vleugels veroorzaakten. .
De paradijsvogels, die vogels bij uitnemendheid in Nieuw-Guinea,
zagen we 00k meermalen; toch heb ik nooit die varieteiten gezien
welke door lengte en pracht der vederen zoo de aandacht
trekken; wel zeer mooi gekleurde, intensief goudgeel met zwart of
bruin. Het waren vogels met een blijkbaar zeer heftig tempe-
lament, daatdoor een contrast vormend met de flegmatieke
kroonduiven.
Een zeer merkwaardige vogel was de neushoornvogel of „jaar-
vogel” [boeroeng taoen der Maleiers; Buceros plicatus) die 00k in
grooten getale aan de Etnabaai voorkomt. Sommige van deze
vogels, echter zoover bekend niet diegene welke hier voorkomen,
hebben een massief gevormd deel van den snavel, waaruit wei
kunstvoorwerpen worden gesneden, zooals cameen. De jaarvogels
aten bij voorkeur de kleine vruchten van de hiervöör genoemde
groote boomsoort, die als uit een vlechtwerk van dikkere en
dünnere stammen oprees, en naar ik geloof een waringin-soort was.
Deze vogels kündigen zieh altijd aan door het eigenaardig
geluid, dat ze bij het vliegen maken. Het geleek op de muziek
van een klein orgel, was vooral mooi bij het hoog over ons
heen vliegen, en nam een geheel ander karakter aan bij het
neerdalen op de boomen. Het zou zeer interessant zijn te weten
hoe dat geluid ontstaat. Ik vermoed door het strijken van de
lucht längs de vleugels, omdat het bij snellen vleugelslagi een
meer rhythmisch karakter krijgt, en bij het gestadig rechtuit
vliegen, waarbij men de vleugels bijkans niet ziet bewegen, als een
onafgebroken toon en wel als een muzikaal akkoord doorklinkt.
Dikwijls werden de woningen van Megapodiden, een loop-
hoendersoort, aangetroffen; aardhoopen van meer dan 1 M.
hoogte en eenige meters in omtrek, voornamelijk bestaande uit
humusachtigen grond en half vergane plantendeelen. Den vogel-
zelf heb ik nooit in of bij de hoopen gezien, wel op andere plaatsen
in het bosch, en 00k geen eieren in deze aardhoopen gevonden;
ik onderstel dat het toen hun broeitijd niet was. De medege-
gebrachte exemplaren zijn als Telegallus fuscirostris gedeter-
mineerd.
Het roepen van den casuaris (den helmcasuaris: Casuaris galeatus),