
een eindje bezuidwesten Kaap Kolff/ schreef hij het volgende- in
zijn Journaal over de hier waargenomen inlanders: *)
”de menschen sijn pick swert gelijck de Caffers, gaen geheel
„naeckt, d r a g e n d e h a e r manl i j c he i j t in e en zee-
„ h o o rn t i en, da t a en ’t l i j f f me t een t o uwt i en ge-
„ b o nd e n i s ” . (VAN Dijk „Twee togten naar de Golf van Carpentaria
, 1859, P- 22; of Heeres „Het aandeel der Nederlanders
in de ontdekking van Australie 1606— 1765” , 1899, P -29).
En nog iets later, op 26 Maart 1623, zeilende beoosten van
het eiland Habe (= Habeke), dat hij het „ Vleermuijs-Eijlandt”
noemde, vertelt hij precies zoo van de „swerten” (zwarten) aldaar
aan ’t vaste land — dus in de buurt van Sanggase :
„heel naect e nd e hae.r ma n l i j c k h e i j t in e en z e e h o r e n -
„ t i en (dat om ’t l i j f f me t e en t o u w t i e n g e b o n d e n is)
„ g e s t e k e n ” , (I.e. p. 28; of p. 32).
We behoeven slechts een paar illustraties in deze uitgave te
bekijken — met name die op p. 182— 183 en 544— 545/uit
Merauke — , om te weten dat dezelfde zede, in 1623 op de
Westkust van Frederik Hendrik-Eiland en bij Habe (Vleermuis-
eiland) geconstateerd, heden ten dage nog ju is t zoo voortbestaat
aan de geheele Zuidkust van Ned. Nieuw-Guinea, van de Bens-
bach-rivier tot kaap Valsch, met Merauke als centrum. Men kan
zeggen: in het geheele complex bezuiden de Digoel-rivier tot
over de Britsche grens zijn penis-schelpen als penis-bedekking van
oudsher zede, minstens sinds de laatste drie eeuwen.
Het eerste bericht over penis-kokers is echter veel jonger,
dateert uit 1828. Dit moet daaraan toegeschreven worden, dat
deze kokers — bijna steeds van bamboe, soms 00k van kalebas-
dop gemaakt — op een ander gedeelte van de kust in gebruik
zijn, dat eerst veel later bezeild werd; het welk, volgens de uit-
komsten der Zuidwest Nieuw-Guinea-expeditie van 1904/5 blijkt
van 8 graden 15 min. bijsuijen ontrent 70 mijlen bijoosten Aru” (I.e. p. 24; of
p. 30;, — welke thans allengs is aangeslibd tot 8° 2 6 '/ /Z.B. (zie p. 345 hiervó’ór).
De hierboven bedoelde piek op de Westkust van Frederik Hendrik Eiland bepaalde
C a r s t e n s z op „des middachs hoochte van 7 graden 35 minuten” . Om de waarde
hiervan te bepalen moeten wij een vast punt nemen, dat niet door aanslibbing in
.deze buurt veranderd kan zijn. En daarvoor hebben we het „Vleermuijs Eilandt”
van C a r s t e n s z , thans Habé (alias HabekS). Dit rotsachtig eilandje werd in 1623
bepaald „op de hoochte van 8 graden 8 minuten suijder breete” , terwijl het inder-
daad ligt op 8° i 4 i/2' Z.B. We brachten dus in de twee bovenstaande plaatsbepalingen
een correctie aan van ca. 7' zuidelijker.
1) De s p a t i e é r i n g e n in de nu volgende aanhalingen .zijn van mijzelven.
te beginnen bij de Oostbaai, verder de Koepera P o ekw ä ’), Nimei
en Mimika begrijpt, en zieh uitstrekt tot de Oetanata, of wellicht
nog een weinig westelijker. Daar echter waar het eigenlijke Kowiai
begint — dat is bij de Oetanata; zie p. 473— 475 hiervoor, als-
mede onze Kaart Ia -— vond men reeds in de I7e eeuw, naast
gewoon naakt-loopen, 00k den lendendoek (tjidako of tjawat) van
geklopten boombast, en dezen te algemeener naarmate men
westelijker kwam, zoodat dan 00k JO H AN N E S K e i j t s (in het Dag-
register van zijn reis naar deze Zuidwestkust in 1678) van Nama-
totte, toenmaals reeds (evenals nu) den zetel van den Radja van
Kowiai, kon getuigen over de inlanders aldaar:
„Gaen, uytgesondert de schamelheyt, naekt, ’t geen zij te
„nauwernoot bedekken met geslagen boomsbast, hebbende de ge-
„daentepjversta: het uiterlijk] van grauw, wit en bruynagtigh
„wandlaken” . (Dagregister, afgedrukt door L e u p e in Bijdr. Kon.
Inst. 3e Reeks, X (1875), p. 154).
Hier zouden we dus de 4 stadia hebben van schaambedekking
bij mannen aan deze Nieuw-Guineesche kust: i° geheel naakt-
loopen; 2° de penis-schelpen; 30 de penis-kokers (van bamboe)j
40 schaamgordels (van geklopten boombast). Het laatste Stadium
is evenwel hoogstwaarschijnlijk niet autochthoon, maar door de
Cerammers ingebracht; de drie eerste zijn zeer zeker echt-Papoesch.
Over nog een ander, een interessant tusschen-stadium tusschen
sub 1 en sub 2, zal op p. 607 hierachter nader worden gesproken.
Het komt er thans echter eerst op aan de oudste getuigenissen
omtrent penis-kokers te geven.
Deze dateeren, als gezegd, uit 1828, van de reis der korvet
Triton, waar M o d e r a en S a l . M ü l l e r en de Rjegeerings-Com-
missaris V A N D e l d e N aan boord waren. Alle drie hebben op
hun eigen wijze hierover bericht, en alle drie van de kuStstreek
bij de . Oe t a na t a , waar de Triton van 9— 22 Juni langszeilde
en 12 dagen voor anker lag.
M o d e r a in zijn bekend werk (zie p. 7, noot), Haarlem 1830,
p. 75 vertelt: „Velen [nl. mannen] loopen geheel naakt, eenige
„weinigen dekken de schaamdeelen met den bast van den eenen
„of anderen boom, of met een grof lijnwaad uit den bast van de
„Kalappa of kokosnoot gevlochten, t e rwi j l a n d e r e n de-
„ z e l v e p o g e n te v e r b e r g e n in een k o k e r t j e v an bam-
1) Oök in het Ethnographisch Museum te Florence trof Dr. K o c h in eind Febr.
1904, bij de uitreis naar Indie (zie p. 13 hiervöör), een paar bamboe-peniskokers
aan uit „de Pisangbaai” , d. i. dus uit de inbocht bij Poeriri,.