
verder aan zon en wind blootgesteld en daarna in of buiten het
huis opgehangen.
Bij eene strafexpeditie die van Meraukö uitging om de beruchte
vijandelijke koppensnellers-kampoeng Sanggase, beN.W. van
Merauke bij Straat Prinses Marianne, te tüchtigen, werden tijdens
mijn verblijf een 12-tal gesnelde schedels in het dorp gevonden.
Van een 9-tal dezer schedels gaat een foto hiervöör (132). Aan
sommige was door het opvullen van de oogholten of het maken
van verlengstukken in bamboe aan den neus, een eigenaardige
uitdrükking: gegeven,- zoöals blijkt uit den 2en en 3^ schedel
der onderste rij. De beteekenis van dit laatste is me niet bekend
geworden. Aan den bovensten schedel links zit nog de geheele
haardos. Aan den ondersten schedel rechts kan men uitstekend
het verwijde achterhoofdsgät waarnemen, het reeds genoemde
kenmerk van gesneld te zijn.
13. Nog enkele zeden en gebruiken. —• Enkele opmerkingen
mögen nog volgen omtrent lichaamshoudingen en bewegingen.
133. Vergadering te Joeberike, beZ.O. Merauke. 22. 8 .’04. ...
Het z i t t e n had bijna steeds in „snijders” -houding plaats,
d. w. z. zöo dat de onderbeenen kruiselings met de voeten onder
de dijen waren geschoven. Beter dan eene beschrijving blijkt
deze houding op de hiernevensgaande afbeelding (133). Het is
dus hetzelfde als het welbekende silä der Javanen, een zittende
pose die men wel eens bij dezen heeft toegeschreven aan invloed
der Hindoe’s, naar ik op Java vernam. Men behoeft echter
maar op Nieuw-Guinea aan te landen — waar toch wel zeker
van Hindoe-invloed geen sprake zal wczcn — om te weten dat
die bewering onjuist moet zijn. ') Om het begin van deze houding
der beenen te laten zien, geef
ik hiernaast nog een afbeelding
van een inlander uit karnpoeng
Begi aan de Digöel (134), die het
eerste samentrekken der beenen
vertoont, in een nog eenigszins
onrustige en afvvachtende houding.
Voigt daarop dan meerde-
re rust, het werkelijke gezeten-
zijn, dan komen de armen in den
schoot, en de beenen nemen hun
„zitbeeld” -achtige houding aan,
welke afbeelding 133 hierboven
liet zien.
Het kl imr f l en in b oome n
dat ik meestal alleen heb zien
doen in kokospalmen, dus in
stammen zonder zijtakken, had
op de volgende wijze r ° J 1p1 l3a4a. tMs:a n uit k,a,m poe.n. ,g ßegIi, Digoel.
de voeten weg den door een o f
ander bindmateriaal niet eenige tusschenruimte. aan elkaar verbanden,
waarop de lenige voeten blijkbaar zonder. veel inspanning
met de voetzool den boom zooveel mogelijk gingen omvatten,
daarbij door' de bewegelijke wijd uit elkaar wijkende teenen
geholpen. Dan werd het lichaam aan de handen omhoog ge-
trokken en zoo wisselden de verplaatsing van handen en voeten
elkaar af. Van het afdalen van een Papoea uit een klapperboom
gaf ik reeds een afbeelding op p. 510 hiervöör; daarbij buigen
de beenen in de knien telkens meer door dan bij het omhoogklimmen.
Van het omhoog-klimmen geef ik hierachter .een afbeelding
(135). Men kan daarbij onderaan ’s mans voeten nog min
of meer het verbindingstouw zien dat daartusschen is gespannen,
1) Aangezien de Ja v. term silä afkomt van Sanskr. gilä — „platte steen (voor zit-
plaats)” , is op Java eertijds een geimporteerd woord in zwang gekomen voor wat er
inderdaad weleer als gewoonte reeds autochthoon moet zijn geweest. Red,