
voöreinde van den steel e e n ‘weinig verdikt is, waaruit blijkt dat
het centrum van den luchtsweerstand iets vöor het midden ljgt.
Het zwaartepunt nu moet ndg meer naar voren liggen, omdat
de luchtsweerstand toeneemt in verhouding van de tweede macht
en het gewicht in verhouding van de derde macht der doorsnede.
Dit is dan ook de reden waarom het dikste einde van den steel
naar voren ligt, en waarom de pijlpunten zijn gemaakt van hout
met een hoog1 soortelijk gewicht, meest van palmhout, en met
een lichten steel, meest van riet '). Wanneer om een bijzondere
reden de pijlpunt licht is, dan wordt meest even achter de punt
nog een extra-verzwaring resp. verdikking aangebracht.
In de wijze waarop de punt met de schaft is verbonden —
voorzoover pijlpunt en pijlschacht niet uit een stuk zijn; hetgeen
ook vaak voorkomt — is veel verschil; vooral afhankelijk van
den aard dezer punt en de noodzakelijkheid om de bevestiging
zeer hecht te maken. Voor dat verbinden (lasschen) wordt ver-
schillend materiaal zooals vezel, touw en rotan, in verbinding
met klevende stoffen zooals hars gebruikt.
Over de versiering der pijlen, met name die van Merauke
medegebracht — welke, behalve met figuren, ook meestal met
verschillende kleuren zijn getooid — , zoude hier wel een en ander
te zeggen zijn, indien niet Dr. S CH M E L T Z in zijn „Beiträge zur
Ethnographie von Neu-Guinea. Die Stämme an der Südküste
Von Nied. Neu-Guinea” , I 2), daarover uitvoerig had bericht. Wij
zijn dus zoo vrij daarheen te verwijzen, te eerder daar de schaal
onzer afbeeldingen,, op Plaat V III ook niet deze detail-versieringen
laat waarnemen.
Bovendien wordt o. i. wel wat äl te veel aandacht geschonken
in ethnographische Studien aan het onderwerp „Pijlen, hun vormen
en versiering” , in verhouding tot andere o. i. vrij wat meer inter
ressante vraagstukken. Of er echter wel, zooals Dr. S CH M E L T Z
t.a.p. doet, aan een „Ankermotiv” bij de versiering dezer in-
landsche pijlen mag gedacht worden, waar de Papoea’s . . . . geeii
ankers kennen, is alreeds door deze bloote opmerlcing beantwoord;
zie trouwens het op p. 569 en 571 hiervoor gezegde.
1) Als jongens pasten we hetzelfde, maar op önbeliolpen wijze, toe, door bij
het bpogschieten over het vooreind van den rieten pijl een uitgehold stukje vliertak
te schuiven. We vermeerderden daarmee tevens echter den weerstand der lucht
vooraan op den pijl, en verloren deels wat we op andere wijze wonnen. Trouwens,
bij de inlandsche pijlen met weerhaken wordt ook een heel stuk van de snelheid
opgeoiferd aan een „naderbijliggend” doel.
2) Leiden (Brill), 1905, p. 26— 30, met Plaat XIII—»XVI.