
koi aukabim „open (kabë) de deur” .
dondë aoeboegim „maak los [oeboegè ) het touw” .
dondë aejakitn „maak los (ejakë) het touw” .
aetokim „keert terug” (st. : etok).
atomanim „ga naar beneden” (st. : toman).
awahim nokkë totago mieravë „vertel mij hoedanig het dorp
is” (st. : ahi).
aiedieïm „kijk uit” (st. : iedie).
Op sommige plaatsen worden de vormen met, en zonder het
affix -im naast elkaar gebruikt, bv. wo aumavë, mieravë epe
awahim „ga gij, geef kennis aan dat dorp” (bl. 29a).
koi aukabë of koi aukabim „open de deur” . (bl. 19a).
dondë aoeboegë of aoeboegim „maak het touw los” (ibid.).
Dit althans kan van -im worden gezegd, dat het tôt den
Imperatief is beperkt en dat het steeds den klemtoon tôt zich
trekt. Men kan het dus voorloopig voor een nadrukwijzer houden.
Sommige werkwoordstammen schijnen nog een anderen vôor-
slag te hebben, behalve a-, bv. kabë (openen), Imper, aukabë ;
mavë (gaan), lmp. aumavë. Het is niet waarschijnlijk dat dit
andere element 00k tôt de Imperatief-vormen behoort. Op bl. 6b
vindt men naast elkaar: awatien en akwatien (sta op), van den
stam watien (opstaan). Voorts: ambiedë (zitten), lmp. ahambiede
en akwambiedë-, ahi (zeggen), lmp. awahim *) (zeg aan);
kohabbë (openen), waarnaast kabë, kowabbë en -koerabbë worden
opgegeven, Imper, auwkohabë (bl. 10a), aukabë zw aukabim (bl. 19a).
Die bij awahiem (van ahi) en ahambiede (van ambiedë) zijn waarschijnlijk
van de grondvormen wahi en hambiedë, want 00k van
andere woorden komen vormen met, en zonder aanvangs-^ en-w
voor, bv. asë en hase (bl. 4b, baard) ; oedë, wodë, oewodë (bl. 14a,
suikerriet); oeroe, evëroe (bl. 15a, rivier), enz.; ogibê (begraven,
bl. 31b) en wogiebë (id. bl. 8b). Wij kunnen dus naast kabë (openen),
behalve kohabë, kowabë en koerdbë2) 00k een oekabë onderstellen
en naast mavë (gaan), dat 00k nog de vormen manhavë enmanoe-
havë heeft, nog een bijvorm oemavë. Maar moeilijker wordt de
zaak bij akwatien (van watien, opstaan) en akwambiedë (van
ambiedë, zitten), te meer daar naast deze Imperatief-vormen 00k
de regelmatige awatien en ahambiede voorkomen. Van koewa-
mien (binnengaan, bl. 10a) of kwamien 3) zou de Imperatief akwa-
1) De geheimzinnige vorm aurahim op bl. 28a en 29a, is in de boven aange-
haalde voorbeelden stilzwijgend verbeterd naar bl. 6b.
2) Indien dit geen druk- of schrijffout is voor ko'wab'ê.
3) Maar wat is kanamien van bl. 32a?*
mien luideh, men ' zou dûs naast watien en ambiedë een vorm
koewatien en "koewambie.dë moeten aannemen, die een voorvoegsel
bevatten, welks beteekenis wij nog niet kennen. Wellicht komt
het 00k voor in kahierë (bl. 22a, vastgrijpen tusschen twee stokken),
dat denzelfden stam schijnt té hebben als hanierë (vasthouden, ibid.).
Hier volgen nog ' eenigé woorden, die misschien 00k met dit
ka- zijn samengestéld.
kadahab (bl. 16b, den hais afsnijden).
kahanaudë (bl. i5 a, eb).
kahievdë (bl. 7a, dood).
kahobë (bl. 17a, omslaan, v. e. prauw).
kavasie (bl. 8», rheumatiek).
katonnie (bl. 14b, zon).
katarë (bl. 15b, steén), vgl. patarë (bl. 8b, graf).
kadievoekë (bl. 12b, leguaan), tenzij dit woord (van het aan-
hechtsel -kë ontdaan), moet worden teruggebracht tôt den stam
■kioe of kiew (krokodil), in welk geval. er aan een invoegsel-Æi/-
met verkleinende' beteekenis zou kunnen gedacht worden.
Behalve deze voorvoegséls zijn er misschien nog andere, althans
de vorm van sommige woorden zou het doen denken. Zoo bv.
ba-, bai-, be-, in basarien „zwijgen” , (bl. 7a, 30a), van sarien
(bl. 7a); baizakod „gezamènlijk, gemeenschappelijk (bl. 17a, 34a),
van zakod „één” ; bekai „hart, binnenste, hartstochtelijk” (bl. 4b, 7a),
van kai „goed” (bl. 4a); begaho „adem” (bl. 5a), stam ga.ho'i
Ook een voorgevoegde » schijnt voor te komen, bv. in nanie
(aangezicht, bl. 4a, 7a), vgl. wohame „lichaam” , dat misschien is
samengesteld uit wo „gij” en anie in. de bet. „voorkomen” , zoo-
dat dat wo(h)anie eig. ,uw voorkonlen, uwe gedaante, gestalte”
zou beteekenen. De beteekenis van . dit wo is dan echter verloren
gegaan. Verdèr in nasam, naast asam (bl. 6a) „man, echtgenoot” .
Het bestanddeel wo van wohanie komt wellicht ook voor in
wonggato „lang” . Indien het identisch is met het pers. v.n.w.
2e pers., dan kan het niet voor een voorvoegsel worden gehouden ;
men zou dan wo als onderwerp en nggato als gezegde moeten
beschouwen. En ten slotte kan het een bestanddeel zijn van
wonoegoe (bl. 12b, kleeren, Mal., kain), dat volgens de boven uitge-
sproken gissing dan met „uwe kleederen” zou moeten vertaald
worden.
Wat er verder voor verband bestaat tusschen han (vinden) en
mehân (spreken), tusschen mehai (weten) en mahai (vooraan zijn),
tusschen moei (vleesch) en mamoei (vlakte), enz. laat zich met
de voorhanden gegevens niet uitmaken.