
Bij aankomst des namiddags 2 November op Dobo, werd met
inladen aangevangen en daarbij voornamelijk datgene aan boord
genomen hetwelk het eerst na de landing noodig zoude zijn, —
de Flamingo zoude dan later het overige aanvoeren. Den vol-
genden dag ’s avonds kwam de Valk met een en ander gereed,
en daar de Flamingo dien namiddag van haar reisje naar Ambon
ter reede Dobo terugkeerde, kon thans nog mondeling met den
Commandant de noodige bespreking worden gehouden.
4 November vertrok hierop de Valk, ten laatste hare eindbe-
stemming tegemoetgaande. Den volgenden morgen met dag werd
de overwal, het hooge land van W. Nieuw-Guinea, verkend en
weldra lag de Valk bij het eilandje Aidoema voor anker. De
Radja, van wien men hoopte gidsen en inlichtingen te bekomen,
bevond zieh evenwel niet hier, maar vertoefde op het nabijgelegen
eiland Namatotte. Nadat daarop naar deze plaats verstoomd was,
begaven kapitein D E R o c h e m o n t en controleur S E Y N E K o i c
zieh voor het beoogde doel naar wal, doch de Radja (kapitan)
was ziek of hield zieh zoo; het resultaat van het bezoek was dus
niet groot: een vertrouwd inlander ging echter als tolk naar
boord mede.
’s Namiddags vertrok daarop de Valk naar de tusschen Namatotte
en de Etnabaai gelegen baai en negorij van Kajoe Merah.
De kapitan van deze plaats beloofde den volgenden dag mede
naar de Etnabaai te zullen gaan.
Den 6den November ’s morgens na zijn aanboordkomst, werd
het anker weder gelicht en eenige uren later stoomde de Valk den
nauwen ingang der Etnabaai binnen (zie K a a r t III en IV). Deze
baai strekt zieh 'in oostelijke richting ongeveer 28 zeemijlen land-
waarts uit; nauw en omringd door zwaarbegroeide hooge heuvels of
bergen, levert zij een schoonen aanblik op. In 1858 werd zij door
Z. M. Etna ontdekt en vluchtig opgenomen, dit laatste evenwel
voldoende om haar met de noodige voorzorgen met zeeschepen
te kunnen binnengaan.
Bij een kleinen maar hoogen waterval in het westelijk gedeelte
der baai, werden nu bij het opstoomen eenige groote handels-
prauwen gezien en wijl van de opvarenden waarschijnlijk waar-
devolle inlichtingen zouden te verkrijgen zijn, ging de Valk in
hunne nabijheid ten anker.
A l spoedig begaf zieh de eigenaar van een dezer, een Ceramsche
hadji, naar de Valk, en door bemiddeling van hem en van
K a l o e l i s en van den kapftan van Kajoe Merah, werden nu van
de eveneens aan boord gekomen inboorlingen uit de omgeving,
verschillende belangrijke inlichtingen ontvangen. Deze mededee-
lingen waren de volgende: bij Timbona, een kleine negorij nabij
het oostelijk uiteinde der baai, is steenig strand en zoetwater. Iets
15. De Valk bij den waterval in den JST. W. hoek der Etnabaai.
meer naar binnen wordt het terrein hooger en dus wellicht ge-
schikt voor bivakkeeren. Van Timbona naar Kiroeroe, de verlaten
negorij in het oostelijke gedeelte, is het een dagmarsch, van daar
naar de Omba-rivier twee dagmarschen. Bewoners van het Jamoermeer
zullen hier wellicht behulpzaam zijn bij het oversteken der
rivier, indien zij door het ontsteken van vuren worden gewaar-
schuwd. •— Daar intusschen de bewoners der Oerema van de komst
der Valk verwittigd waren, achtte kapitein DE R O CH EM O N T het
wenschelijk hier op hun komst te wachten, in de hoop van hfen
nog meerdere inlichtingen te verkrijgen en wellicht eenigen hunner
over te kunnen halen als gids de expeditie te vergezellen.
Den volgenden morgen bleken zij te zijn aangekomen, en kapitein
DE R O CH EM O N T en controleur S e y n e K o k begaven zieh nu
vergezeld van den hadji, K A L O E L IS en den kapitan naar wal om
een bespreking te houden. Het resultaat was dat een drietal jonge
mannen met de Valk zouden medegaan, om de ligging van Kiroeroe
aan te geven en als gidsen te dienen van daar naar de Omba-rivier.
Het anker werd daarop weder gelicht en verder de baai inge